dinsdag 17 mei 2016

GA 350 (voordracht voor de arbeiders die aan het Goetheanum bouwen) Oefenen van het zelfstandig denken en de terugblikoefening

GA 350 (voordracht voor de arbeiders die aan het Goetheanum bouwen)

Oefenen van het zelfstandig denken en de terugblikoefening

Dornach 28 juni 1923

De laatste keer zijn mij een aantal vragen gesteld die ik, weliswaar in een andere volgorde dan ze gesteld zijn, nu wil beantwoorden,. Het ging om de volgende vragen:
  • Hoe kan men met betrekking tot wereld- en levensbeschouwing komen tot het schouwen van de wereldgeheimen?
  • Hoe ver moet de mens gaan tot hij via de weg van de natuurwetenschappen hogere werelden vindt?
  • Hebben de krachten in het heelal invloed op de hele mensheid?
  • Welke betrekking hebben de planten tot de mens, tot het menselijk lichaam?


Ik zal, omdat de vragen zeer gecompliceerd zijn, deze zo beantwoorden dat het antwoord geleidelijk aan ontstaat. Een andere manier is nu eenmaal niet mogelijk bij dergelijke ingewikkelde vragen. Want wanneer bijvoorbeeld de vraag gesteld wordt: Hoe komt men tot het schouwen van de wereldgeheimen? – dan betekent dat immers: Hoe komt men tot een echte wetenschap van de geest? – Dat is iets wat u zich tegenwoordig niet zo gemakkelijk moet voorstellen. Want nu denken de meeste mensen, wanneer zij horen dat er zoiets is als een antroposofie of een wetenschap van de geest: Nu zal ik mij ook eens het vermogen eigen maken het geestelijke te schouwen. Binnen een week moet dat wel lukken en dan zal ik dat alles ook zelf wel te weten kunnen komen.
Welnu, zo eenvoudig ligt het natuurlijk niet want eerst moet duidelijkheid ontstaan over het feit: Om inzicht te krijgen in de gewone natuurwetenschap komt nogal wat kijken. Al wil men maar de meest eenvoudige waarnemingen doen in de natuurwetenschap, dan moet men al beginnen om bepaalde instrumenten te leren gebruiken. In verhouding is het natuurlijk gemakkelijk om een microscoop te leren gebruiken, maar om met een microscoop op de juiste manier iets te onderzoeken, kan men niet zo maar zeggen: Ik zal nu een stukje spier of iets dergelijks onder de microscoop leggen, dan kijk ik en ik weet wat daarbinnen in zich afspeelt. – Wanneer u dat zo zou doen dan zou u natuurlijk helemaal niets zien. Want wil men onder een microscoop iets zien dan moet men eerst heel fijne plakjes maken. Het heeft dus helemaal geen zin een stuk spier eronder te leggen. Men moet met een vlijmscherp mesje een dun plakje maken en daar soms een klein stukje van afhalen en dan weer een fijn plakje maken, zodat een heel dun laagje ontstaat. En meestal kan men ook daar nog niet veel mee bereiken. Want wanneer u zo’n heel dun spier- of cellaagje onder de microscoop legt en erin kijkt, dan ziet u meestal ook helemaal niets. Wat u moet doen is zich afvragen: Hoe kan ik datgene wat ik onder de microscoop helemaal niet zie zichtbaar maken? – En dan blijkt dat men het dikwijls met bepaalde kleurstoffen moet doordringen, zodat men het pas zichtbaar maakt door kleurstoffen erin aan te brengen. En dan moet men zich ook nog realiseren dat men de zaak ietwat veranderd heeft. Men moet dan weer erachter zien te komen hoe de zaak eruit zou zien als er niets veranderd zou zijn. En dan gaat het hier nog maar om zeer eenvoudige dingen. Ook wanneer u met een telescoop de sterren wilt onderzoeken moet u eerst weten hoe men met zo’n apparaat omgaat. Dat is weliswaar een stuk eenvoudiger. U weet dat er rondtrekkende lieden zijn die voor de mensen op straat een verrekijker opstellen. Maar dat helpt u ook niet veel. Het is pas zinvol als u weet: daar heb ik weer een microscoop en een horloge bij nodig en die moet u ook weer leren gebruiken enz. – Dit zijn dus voorbeelden waarmee ik wilde aantonen hoe gecompliceerd het is de meest eenvoudige zaken in de fysiekzintuiglijke wereld te onderzoeken.
Maar onderzoekingen in de geestelijke wereld zijn nog veel moeilijker. Daar zijn veel meer voorbereidingen voor nodig. De mensen stellen zich voor dat ze dit binnen een week wel kunnen leren. Maar dat is zeker niet het geval. De mens moet hierbij vooral erop bedacht zijn dat hij iets wat in hemzelf aanwezig is eerst moet activeren. Iets wat lange tijd niet actief is geweest moet hij tot activiteit brengen.
Om in te zien hoe het eigenlijk met deze dingen staat zou ik u eerst het volgende willen vertellen. U weet immers dat juist bij dergelijke onderzoekingen die een binnengaan in de geestelijke wereld noodzakelijk maken, en dat geldt ook voor de gewone wetenschap, men veelvuldig moet uitgaan van het inzicht in wat niet normaal is. U leert de dingen pas echt kennen wanneer u het niet normale hebt leren kennen. Ik heb u dat immers al eens aan de hand van bepaalde voorbeelden laten zien. Het is noodzakelijk om dit te doen omdat de mensen in onze omgeving dikwijls degene die onderzoekingen doet in de geestelijk wereld toch voor gek verslijten, ook al is hij verder helemaal normaal. Het gaat er dus om die dingen zo te onderzoeken, dat wij uiteindelijk tot de waarheid komen. U moet natuurlijk niet geloven dat men, door in het niet normale, in het zieke te schouwen iets kan bereiken, maar men kan er toch veel van leren.
Het gaat bijvoorbeeld om mensen die niet normaal zijn en waarvan men zegt dat zij geestelijk gestoord zijn. Wat wil dat eigenlijk zeggen: iemand is geestelijk gestoord? Er bestaat geen enkel woord op deze wereld dat de plank zo volledig mis slaat dan dit woord “geestelijk gestoord” , omdat de geest helemaal niet gestoord kan zijn! Neemt bijvoorbeeld het volgende geval: Wanneer een mens, zoals men dat noemt, twintig jaar lang geestelijk gestoord is – zulke dingen komen voor – en daarna weer normaal wordt; wat gebeurt er dan eigenlijk? – Iemand kan bijvoorbeeld twintig jaar lang beweren dat hij denkt dat hij voortdurend door anderen achtervolgd wordt; hij lijdt dus, zoals men dat noemt, aan achtervolgingswaan. Of het kan gebeuren dat hij allerlei spookbeelden ziet die er in werkelijkheid niet zijn enz. Dat kan dus wel twintig jaar duren. Welnu beste mensen, het is mogelijk dat iemand die twintig jaar op deze manier geestelijk gestoord is geweest weer helemaal gezond wordt. Maar een ding zal men altijd merken: Wanneer iemand drie, vijf of twintig jaar, zogenaamd, geestelijk gestoord is en hij wordt daarna weer gezond, is hij niet meer helemaal dezelfde als voor zijn ziekte. U zult vooral het volgende merken. Hij vertelt, nu hij weer gezond is geworden: Ja, ik heb tijdens mijn ziekte voortdurend in de geestelijke wereld kunnen schouwen - Hij vertelt over alle mogelijke waarnemingen uit de geestelijke wereld. En gaat men dan, met de inzichten die men als een volkomen gezond iemand heeft verworven, deze verhalen na, dat is het weliswaar zo dat er ook een hoop onzin uitgekraamd wordt, maar dat er ook dingen gezegd worden die waar zijn. Dat is dus het merkwaardige: iemand kan jaren lang geestelijk gestoord zijn, weer gezond worden en dan vertelt hij je dat hij in de geestelijke wereld is geweest en dit of dat beleefd heeft. En wanneer men zelf, als gezond mens, op de hoogte is van dit soort zaken, moet men toegeven dat zo iemand op veel punten het bij het juiste eind heeft. Wanneer u met iemand praat in zijn gestoorde periode, zal hij u nooit iets zinnigs kunnen vertellen. Dan is alles wat hij zegt over wat hij heeft beleefd klinkklare onzin. Het is namelijk helemaal niet zo, dat zulke mensen die jaren lang geestelijk gestoord zijn geweest, tijdens hun zogenaamde geestesziekte deze dingen beleefd hebben. Daar hebben ze helemaal niets van de geestelijke wereld beleefd. Maar achteraf, wanneer ze weer gezond zijn en op een bepaalde manier kunnen terugkijken op de tijd dat zij niet gezond waren, komt hen datgene wat zij helemaal niet ervaren hebben tijdens de ziekte dan voor als een naar binnen kijken in de geestelijke wereld. Eigenlijk treedt dan het bewustzijn van: ik heb veel van de geestelijke wereld gezien, pas in vanaf het moment dat men weer gezond is.
Ziet u, hier valt buitengewoon veel van te leren. Men kan leren inzien, dat de mens iets in zich heeft dat hij in de tijd dat hij geestesziek was helemaal niet heeft gebruikt. Maar wat er wel was; het heeft geleefd. En waar was dat dan? Hij heeft niets gezien van de uiterlijke wereld, want hij kon u vertellen: De hemel is rood en de wolken zijn groen – alle mogelijke dingen. Hij ziet helemaal niets in de uiterlijke wereld wat gewoon is. Maar deze diepere mens, die binnen in hem zit, die hij helemaal niet kan gebruiken tijdens zijn ziekte, die is in de geestelijke wereld. En wanneer hij dan zelf weer zijn hersenen kan gebruiken en kan terugkijken op datgene wat deze geestelijke mens heeft beleefd, dan komen bij hem de geestelijke belevingen weer naar boven.
Wij kunnen daaruit opmaken, dat de mens, terwijl hij in de toestand verkeert die wij geestesziek noemen, met zijn geestelijk deel juist in de geestelijke wereld leeft. Dat geestelijk deel is helemaal gezond. Wat is er dan wel ziek bij een geesteszieke? Bij een geesteszieke is juist het lichaam ziek en het lichaam kan gewoonweg geen gebruik maken van de geest en de ziel. Iemand van wie men zegt dat hij geestesziek is, mankeert altijd iets aan het lichaam, en als de hersenen ziek zijn, kan men natuurlijk niet normaal denken. Men kan ook niet normaal voelen, wanneer de lever ziek is.
Daarom is het woord “geestesziek” de slechtste uitdrukking die men kan kiezen, want geestesziek betekent niet dat de geest ziek is, maar geestesziek wil zeggen: het lichaam is zo ziek dat het de geest, die altijd gezond is, niet kan gebruiken. – Voor u moet het vooral duidelijk zijn dat de geest altijd gezond is. Alleen het lichaam kan ziek worden en kan dan niet op de juiste manier over de geest beschikken. Wanneer iemand zieke hersenen heeft dan is dat net zoiets als dat men een hamer heeft die bij elke slag afbreekt. Wanneer ik tegen degene die geen hamer heeft zeg: Jij bent een luilak, jij kan helemaal niet timmeren – dan is dat natuurlijk onzin. Hij zou heel goed kunnen timmeren, maar hij heeft geen hamer. Zo is het ook onzin om te zeggen dat iemand geestesziek is. De geest is volkomen gezond, maar hij heeft niet het lichaam, het werktuig dus, waardoor hij kan werken.
Wat men zo kan leren wordt nu vooral duidelijk, wanneer men erover nadenkt hoe het nu eigenlijk staat met ons denken. Uit mijn verhaal zult u kunnen opmaken, dat men weliswaar de geest heeft, maar dat men, om te denken, een werktuig nodig heeft, de hersenen. Om in de fysieke wereld te kunnen denken heeft men de hersenen nodig. Het is voor het materialisme geen kunst om te zeggen dat men hersenen nodig heeft. Natuurlijk heeft men die nodig. Maar met zo’n bewering zegt het materialisme niets over de geest. Bovendien kunnen we hieruit opmaken, dat bij de mens de eigenlijke geest zich helemaal kan terugtrekken. Bij de geesteszieke trekt zich de eigenlijke geest helemaal terug. En het is belangrijk, dat men dat weet, omdat men daardoor pas leert inzien, dat de mensen in deze tijd – nu zal ik u iets zeggen wat u erg zal verbazen, maar het is toch waar – helemaal niet kunnen denken.
U zult zeggen: Ja, maar de mensen gaan toch naar school, tegenwoordig leert men op de basisschool toch al goed denken! – Zeker, dat lijkt zo. Toch kunnen de mensen van tegenwoordig helemaal niet denken. Het lijkt alleen maar zo. Op de basisschool hebben we onderwijzers nietwaar. Deze onderwijzers hebben op hun beurt ook weer het een en ander geleerd; er wordt beweerd dat zij ook denken geleerd hebben. Degenen van wie zij dat weer geleerd hebben, zijn, zoals men in Stuttgart zegt “knappe koppen”. Dat zijn dus zeer verstandige mensen volgens de huidige maatstaven. Die hebben een universitaire opleiding gehad. Daarvoor zijn ze op het gymnasium of een vergelijkbare school geweest en daar hebben zij Latijn geleerd.
Wanneer u zo eens om u heen kijkt kunt u zeggen: Ja, mijn leraar heeft geen Latijn gehad – maar hij heeft toch weer iets van iemand geleerd die wel het Latijn beheerste! Daarom is ook alles wat u heeft geleerd afhankelijk van het Latijn. U kunt dat al zien wanneer er voor u een recept wordt uitgeschreven in het Latijn. Dat is nog een overblijfsel van de tijd dat alles nog in het Latijn geschreven werd. Nog niet zo lang geleden, in de 80er en 90er jaren van de 19e eeuw wilde men, dat iedereen die aan de universiteit studeerde zijn scriptie in het Latijn schreef.
Alles wat men tegenwoordig leert is dus afhankelijk van het Latijn. Dat komt omdat men in de Middeleeuwen, nog in de 14e en 15e eeuw – dus nog niet zo erg lang geleden – alle colleges in het Latijn gaf. De eerste die bijvoorbeeld in Leipzig in het Duits colleges heeft gegeven was een zekere Thomasius. Dat is nog niet zo lang geleden, dat was in de 17e eeuw. Overal waren de voordrachten in het Latijn. Degene die iets had geleerd deed dat via de Latijnse taal en in de Middeleeuwen was sowieso alles wat men kon leren alleen maar in het Latijn. Wanneer men iets anders wilde leren, moest men eerst Latijn kunnen. U zult zeggen: maar niet op de basisschool. – maar die bestaan pas sinds de 16e eeuw. Pas geleidelijk aan, toen de wetenschap ook gebruik ging maken van de volkstaal kwamen er basisscholen. Dus ons hele denken is beïnvloed door het Latijn. U allen mijne heren denkt op dezelfde manier als de mensen die hebben leren denken via het Latijn. En ook wanneer u bijvoorbeeld tegenwerpt dat de Amerikanen niet zo vroeg Latijn geleerd hebben dan zegt dat nog niets. Want de Amerikanen van tegenwoordig komen oorspronkelijk ook allemaal uit Europa! Daar hangt dus ook alles samen met het Latijn.
Het Latijn heeft echter iets eigenaardigs. Zij heeft zich namelijk in het oude Rome zo ontwikkeld, dat zij zelf denkt. Het is interessant hoe het onderricht in het Latijn in de gymnasia gegeven wordt. Het wordt zo gegeven dat men dus Latijn leert en dan leert men het denken, het juiste denken via de Latijnse zinnen. Zodat dus het hele denken afhankelijk wordt van iets wat helemaal niet door de mens wordt voortgebracht, maar wat door het Latijn gemaakt wordt. Dat moet u begrijpen mijne heren omdat dat iets heel belangrijks is! Dus de mensen die tegenwoordig iets geleerd hebben denken niet zelf, maar, ook al hebben ze nooit Latijn geleerd, denkt bij hen de Latijnse taal. En hoe eigenaardig dat ook mag klinken, tegenwoordig treft men het zelfstandige denken alleen nog maar aan bij mensen die niet veel geleerd hebben.
Ik wil daarmee niet zeggen dat we weer moeten terugkeren naar het analfabetisme. Dat is niet mogelijk. Ik wil nergens een stap terug doen; maar men moet weten hoe de zaken nu staan. Daarom is het zo belangrijk, dat men soms ook kan teruggaan naar wat de eenvoudige mens, die weinig geleerd heeft nog weet. Hij kan er helemaal niet meer mee naar buiten komen, omdat men hem natuurlijk uitlacht. Maar toch is het buitengewoon belangrijk dat men weet: De mensen denken tegenwoordig niet zelf, maar de Latijnse taal denkt in hen.
Ziet u, zolang men niet zelf kan denken, zolang is het onmogelijk om in de geestelijke wereld te komen. Hier ligt ook de oorzaak van het feit dat de huidige kennis zich verzet tegen alles wat kennis van de geest is: omdat de mensen door de Latijnse opvoeding zover gekomen zijn dat ze zelf niet meer kunnen denken. Zelf denken, dat is het eerste wat men moet leren. De mensen hebben volkomen gelijk wanneer ze nu zeggen: de hersenen denken. – Waarom denken de hersenen? Omdat de Latijnse zinnen in de hersenen worden binnengeleid en de hersenen bij de mensen van tegenwoordig automatisch denken. Dat zijn wandelende automaten van de Latijnse taal, die helemaal niet zelf denken.
De laatste tijd is er namelijk iets heel merkwaardigs gebeurd. Ik heb u dat vorige keer al kort aangeduid, maar u zult het niet opgemerkt hebben, omdat dat niet zo gemakkelijk opvalt. De laatste tijd is er namelijk iets heel bijzonders gebeurd. We hebben ons fysieke lichaam, daarnaast ons etherlichaam en de andere wezensdelen, maar daar wil ik het nu niet over hebben. Welnu, de hersenen horen natuurlijk bij het fysieke lichaam, maar het etherlichaam zit ook in de hersenen, en zelf denken kan men alleen maar met het etherlichaam. Met het fysieke lichaam kan men niet zelf denken. Maar denken kan men met het fysieke lichaam wanneer het zo is als bij de Latijnse taal: dat de hersenen als een automaat gebruikt worden, wanneer men met de hersenen denkt. Maar zolang men slechts met de hersenen denkt kan men niets geestelijks denken. Daarvoor is het noodzakelijk dat we beginnen met het etherlichaam te denken, met het etherlichaam, dat bij hem die geestesziek is vele jaren lang dikwijls niet gebruikt wordt. Het etherlichaam moet men tot innerlijke activiteit brengen.
Daar komt het op de eerste plaats op aan: dat men zelfstandig zelf leert denken. Zonder zelfstandig te denken kan men niet in de geestelijke wereld komen. Daarvoor is noodzakelijk dat men allereerst inziet: jij hebt in je jeugd helemaal niet zelf leren denken! Je hebt alleen geleerd te denken wat via het gebruik van het Latijn al eeuwen lang gedacht is. – en wanneer men dit echt inziet dan weet men, dat de eerste voorwaarde om in de geestelijke wereld te komen is: Leer zelfstandig denken.
Maar nu komt datgene waarop ik wilde wijzen toen ik zei dat er in de laatste tijd iets merkwaardigs is opgetreden. Die mensen die het meest alleen via het Latijn gedacht hebben, dat waren immers de geleerden en de geleerden hebben bijvoorbeeld de natuurkunde ontwikkeld. Die hebben zij uitgedacht. Zij hebben die helemaal in de zin van de Latijnse taal gedacht met de fysieke hersenen. Toen wij klein waren, dus ongeveer zo oud als dat kleine jochie van Erbsmehl, toen hebben we alleen een natuurkunde geleerd die is uitgedacht met Latijnse hersenen. Dat hebben we dus zo uitgedacht. Maar, mijne heren, sindsdien is ontzettend veel gebeurd. Ziet u, toen ik jong was begon net de opkomst van de telefoon. Die was er daarvoor niet. Daarna kwamen al die andere grote uitvindingen, waaraan nu de mens al zo gewend is geraakt alsof ze er altijd al geweest zouden zijn. Maar die zijn toch pas van de laatste decennia. Daardoor zijn steeds meer mensen die niet door het Latijn zijn gedresseerd zich met de wetenschap gaan bezighouden,. Dat is een merkwaardig verhaal. Wanneer men zich namelijk het wetenschappelijke leven van de laatste decennia voorstelt, dan ziet men dat steeds meer zulke technici zich met wetenschap gaan bezighouden. Die hebben zich niet erg in het Latijn verdiept. Daardoor is hun denken niet zo automatisch geworden. En dit niet-automatische denken is dan op de anderen overgegaan. Vandaar dat de fysica alleen maar bestaat uit begrippen en ideeën, die uiteenvallen. Dat is uitermate interessant. Professor Gruner in Bern bijvoorbeeld heeft twee jaar geleden nog gesproken over de heroriëntatie van de fysica. Hij zei: Alle begrippen zijn de laatste jaren anders geworden.
Dat men dat niet merkt wordt veroorzaakt door het feit dat wanneer u tegenwoordig naar populaire voordrachten gaat, de mensen alleen datgene vertellen wat men twintig jaar geleden nog dacht! Wat er tegenwoordig gedacht wordt dat zouden zij u niet kunnen vertellen, omdat ze zelf nog niet kunnen denken. Wanneer men namelijk de begrippen neemt die dertig jaar geleden nog golden, dan is het alsof men een stukje ijs heeft en dat laat smelten: de ideeën smelten. Zij zijn er niet meer wanneer men ze precies zou willen denken. Dat moeten wij leren inzien. Het is echt zo: Wanneer iemand dertig jaar geleden natuurkunde heeft gestudeerd en nu kijkt wat daar uit geworden is, zou zich de haren uit zijn hoofd willen trekken, omdat hij moet bekennen: Ja, nu kom ik niet meer klaar met de begrippen die ik destijds geleerd heb! – Dat is zo. En waarom? Dat komt door het feit dat de laatste jaren de mensen door de mensheidsontwikkeling begonnen zijn met hun etherlichaam te denken. En dat willen ze niet, zij willen met hun fysieke lichaam verder denken. Maar in het fysieke lichaam vallen de begrippen helemaal uiteen. En met het etherlichaam willen ze niet leren denken. Zij willen niet zelfstandig leren denken.
Ziet u, daardoor is de noodzaak ontstaan dat ik in 1893 dit boek geschreven heb over de filosofie van de vrijheid. Dit boek “De filosofie van de Vrijheid” is niet zo belangrijk vanwege de inhoud. Natuurlijk, de inhoud moest destijds ook aan de wereld meegedeeld worden, maar dat is niet het allerbelangrijkste. Het belangrijke van dit boek “De filosofie van de vrijheid” is, dat voor de eerste keer vanuit het zelfstandige denken de inhoud van een boek tot stand kwam. Niemand die onzelfstandig denkt kan dit boek begrijpen. Hij moet vanaf het begin, bladzijde voor bladzijde eraan gewend raken om terug te gaan naar zijn etherlichaam, om de gedachten überhaupt te kunnen hebben, zoals ze in dit boek staan. Daarom is dit boek een opvoedingsmiddel – het is een zeer belangrijk opvoedingsmiddel -, en als zodanig dient men het ook op te vatten.
Toen het boek in de 90er jaren van de 19e eeuw verscheen, hebben de mensen totaal niet geweten wat ze er mee aan moesten vangen. Voor hen was het alsof in Europa Chinees geschreven werd dat voor geen mens te begrijpen was. Natuurlijk was het in het Duits geschreven, maar het was in gedachten geschreven waar de mensen helemaal niet aan gewend waren, omdat hierin alles wat maar enigszins betrekking had op het Latijn zoals ik dat uiteen heb gezet met opzet eruit is gelaten. Voor de eerste keer is er bewust rekening gehouden met het gegeven dat er geen gedachten in zouden staan die nog door het Latijn zijn beïnvloed, maar alleen maar volledig zelfstandige gedachten. – De fysieke hersenen begrijpen immers alleen het Latijn. Het etherlichaam van de mens niet. Vandaar dat men zich eerst moet inspannen, alleen die gedachten in een taal uit te drukken, zoals men die in het etherlichaam heeft.
Ik zou u nog iets willen zeggen. Natuurlijk merken de mensen dat de laatste decennia de begrippen allemaal anders geworden zijn. Toen ik nog jong was, kwam de professor de collegezaal binnen, kalkte het hele bord vol. Dat moesten wij dan leren en wanneer dat lukte slaagde je voor je examen. Nou ja!! En nu, de laatste jaren zijn de mensen erop gekomen, wat dus deze Gruner gezegd heeft bij zijn lectoraatstede: Al onze begrippen hebben geen zin meer, wanneer er geen vaste, maar alleen vloeibare lichamen zouden zijn. – Hij stelt zich voor dat de hele aarde een vloeibaar lichaam zou zijn. Maar dan zouden alle begrippen geen zin meer hebben, dan zou men helemaal anders moeten denken zegt hij.
Ja, natuurlijk zou men anders moeten denken, wanneer er geen vaste lichamen meer zouden zijn! Dan zou u met alle begrippen die u op school geleerd heeft niets meer kunnen beginnen. Wanneer u dus, laten we zeggen, als vis plotseling heel intelligent zou worden en bij u zou het idee opkomen dat u als vis op een universiteit van de mensen gaat, dan zou u daar iets leren wat voor de vis helemaal niet bestaat, omdat een vis in het water leeft. Hij komt alleen in zijn grensgebieden vaste lichamen tegen, die hij aanraakt en er dan direct weer voor terugdeinst. Wanneer dus een vis zou beginnen te denken zou hij heel andere gedachten moeten hebben dan de mens. Maar zulke gedachten heeft de mens nu ook nodig, omdat die andere gedachten hem ontschieten en hij moet tot zichzelf zeggen: ja, wanneer alles vloeibaar was zouden we heel andere gedachten moeten hebben.
Heren, ik heb u al eens verteld over een toestand van de aarde waarin er nog geen vaste lichamen waren, waar alles vloeibaar was, waar zelfs de dieren vloeibaar waren. Is het dan niet begrijpelijk, dat het huidige denken helemaal niet terug kan gaan naar deze toestand? Dat denken kan dat niet! Het huidige denken kan dus helemaal geen mededelingen doen over de beginfase van de aarde. En zo moeten we dus zeggen dat de mensen van tegenwoordig beginnen bij zichzelf te denken: Drommels! als de wereld vloeibaar was, zouden we heel andere begrippen moeten hebben! – Maar in de geestelijke wereld zijn geen vaste lichamen! Dus met alle begrippen, die het Latijn in de loop van de tijd de mensen heeft ingeprent kan men helemaal niet in de geestelijke wereld komen. Deze begrippen moeten we eerst afleren.
Ziet u, dat is een groot geheim: In de oude Griekse tijd die aan de Latijnse tijd voorafging – het Romeinse tijdperk begon pas vijf, zes eeuwen voor Christus, maar de oude Griekse tijd was veel vroeger - , in die Griekse tijd was er nog kennis over het geestelijke. Toen kon men nog in de geestelijke wereld schouwen. Toen de Romeinse tijd kwam, met de Latijnse taal, werd de geest geleidelijk aan uitgeroeid. Nu moet ik u weer iets zeggen wat u zeer eigenaardig zal voorkomen, maar u zult dat wel begrijpen. Wie heeft zich al die eeuwen van het Latijn bediend, alleen maar de Latijnse taal gebruikt? – De kerk zelf heeft daartoe het meest bijgedragen! Juist de kerk, die beweert de mensen de geest over te brengen heeft er het meest aan bijgedragen de geest uit te drijven. En in de Middeleeuwen werden alle universiteiten geleid vanuit de kerk. Natuurlijk moet men de kerk dankbaar zijn dat zij in de dertiende, veertiende en vijftiende eeuw de universiteiten gesticht heeft, dat is gebeurd vanuit het Latijn en met het Latijn zal het nooit mogelijk zijn om tot de geest te komen. Daarom is het geleidelijk aan zover gekomen dat de mensen alleen maar begrippen hebben voor vaste lichamen. Kijkt u maar eens naar de Romeinen: De Romeinen hebben deze gortdroge, nuchtere ongeestelijke begrippen op de wereld geïntroduceerd. Dat heeft ertoe geleid dat men zich alles materieel is gaan voorstellen. Hoe denkt u dat de Grieken nog zo’n handeling als het Avondmaal zouden hebben beschreven – ja, die hadden het toch niet zo beschreven alsof het materiële dat men daar had vlees en bloed zou zijn! Dat idee stamt van het materialisme. Zelfs de opvattingen over het Avondmaal zijn materialistisch geworden, omdat dat alles samenhangt met het Latijn.
Het Latijn is alleen maar logisch. Ziet u, ik heb immers met veel dergelijke mensen gewerkt, die een volledig Latijnse cultuur gehad hebben, ondanks het feit dat zij Duits spraken. Wilde men iets helder krijgen dan vertaalde men het zo snel mogelijk in het Latijn, omdat in de nieuwe tijd alleen in het Latijn logisch gedacht werd. Maar dit logische denken heeft alleen maar betrekking op vaste lichamen. Wanneer men de geestelijke wereld wil binnengaan dan heeft men vloeibare begrippen nodig.
Zo hebben wij bijvoorbeeld de Theosofische Vereniging. Die wilde ook doordringen tot in de geestelijke wereld. Deze vereniging zegt weliswaar ook dat de mens een fysiek lichaam, een etherlichaam, enz. heeft, maar die lichamen zijn materialistisch, want zij denken niet verder dan: Het fysieke lichaam is grof, het etherlichaam is wat fijner en het astrale lichaam is nog fijner. Maar dat blijft beperkt tot lichamen; dat wordt nooit geest, omdat men, wanneer men in de geest wilde binnenkomen begrippen moest proberen te vinden die voortdurend veranderen.
Als ik een schets voor u maak, zult u merken, dat ik daarmee bij het tekenen zelf rekening houdt. Ik schets bijvoorbeeld het fysieke lichaam; dan probeer ik na te bootsen hoe de fysieke mens er uit ziet. Als ik dan echter het etherlichaam probeer te schetsen, dan peins ik er niet over op dezelfde manier voor u een “figuur” op het bord te zetten, maar dan probeer ik dat op de volgende manier voor te stellen: De mens heeft ook een etherlichaam, dat breidt zich zo uit (zie tekening).










































Maar u moet wel weten dat dit niet zozeer het etherlichaam is zoals ik het nu teken, niet de afbeelding ervan, maar dat het slechts een momentopname is. Het volgende ogenblik ziet het er al heel anders uit. Dus als ik het etherlichaam wil tekenen, zou ik het nu moeten tekenen, het meteen weer uitwissen, het weer heel anders tekenen, weer uitwissen, weer tekenen, weer uitwissen. Het is voortdurend in beweging. De mens kan met zijn huidige begrippen die bewegingen niet bijhouden. Daar moet u steeds rekening mee houden: dat de begrippen beweeglijk moeten worden.
Daar moeten de mensen eerst aan wennen. Daarom is het noodzakelijk dat men in deze tijd tot een volkomen zelfstandig denken komt.
Maar ook dat is niet voldoende. Ik moet u er nog iets bij vertellen. U weet dat de mens zich ontwikkelt en gewoonlijk let men niet op deze ontwikkeling in het leven van de mens; zolang de mens nog heel jong is, let men er wel op. Men weet heel goed dat een kind dat een jaar oud is nog niet kan schrijven, rekenen of lezen; een kind van acht kan dat waarschijnlijk wel. Daaraan ziet men de ontwikkeling. Maar later in ons leven, als wij het eenmaal “gemaakt” hebben, dan zijn we zo verwaand, dat wij niet meer toegeven dat wij ons ontwikkelen. Eigenlijk ontwikkelen wij ons het hele leven door en het is heel eigenaardig op welke manier wij dat doen.
Onze ontwikkeling verloopt namelijk als volgt: Veronderstel eens dat hier een mens is (zie tekening).








































Ik zal hem heel schematisch tekenen: Als het kind nog heel jong is, wordt de hele ontwikkeling vanuit het hoofd geregeld; als dan de tanden gewisseld zijn en het kind dus wat ouder is geworden, verloopt de hele ontwikkeling vanuit de borstkas. Daarom is het zo belangrijk in deze levensfase, tussen het zevende en veertiende jaar, goed op de ademhaling te letten, dat zij diep genoeg ademen en dergelijke. Dat is dus de leeftijd van het opgroeiende kind – nu is men gewend deze kinderen al als “jongedame” en “jongeheer” aan te spreken! En pas als de mens geslachtsrijp is geworden, dus vanaf het veertiende levensjaar, verloopt de hele ontwikkeling van de totale mens vanuit de ledematen. Wij kunnen dus zeggen: Als de mens geslachtsrijp is geworden, dan staat hij zelf pas volop in zijn ontplooiing. En dat blijft zo. Wij blijven ons ontwikkelen, ook in de leeftijdsfase tussen twintig en veertig jaar.
Maar als men ouder wordt – enkelen van u merken dat al aan den lijve – begint er al een zekere achteruitgang. Dat hoeft niet zo te zijn wanneer men zich in het leven ook met geestelijke dingen bezig houdt, maar zo in het normale mensenleven begint er een zekere achteruitgang als men ouder wordt. Het is nu juist de taak van de antroposofie ervoor te zorgen dat de mensen in de toekomst bij het ouder worden niet meer achteruitgaan. Maar dat is natuurlijk een langzaam en voorzichtig proces.
Nu zijn er mensen bij wie de zogenaamde geestelijke krachten zeer sterk afnemen. Maar de geest kan niet achteruitgaan – ook hier is het weer het lichaam dat aftakelt. Nu is het interessant dat juist mensen met een zeer groot verstand dikwijls bij het ouder worden zeer sterk achteruitgaan. U heeft misschien al wel eens gehoord dat men Kant tot de bijzonder grote filosofen rekent. Maar op zijn oude dag was Kant zwakzinnig. Dus zijn lichaam was zo sterk afgetakeld, dat hij zijn hoog ontwikkelde geest niet meer kon gebruiken. Dat is het geval bij zeer veel mensen. Juist de zeer intelligente onder hen zijn op hun oude dag echt zwakzinnig geworden. Dat treedt natuurlijk bij ieder mens op, maar hier vindt u het in een extreme vorm. Wanneer men oud wordt heeft men langzamerhand steeds minder de beschikking over het fysieke lichaam. Men kan het niet meer zo goed gebruiken omdat zich veel kalk afzet, vooral in de aderen. En hoe meer de aderverkalking zich uitbreidt, des te minder kan men het fysieke lichaam gebruiken. Maar in dezelfde mate waarin bijvoorbeeld tot het veertigste jaar de ontwikkeling, uitgaande van het hoofd, de borstkas en de ledematen het hele lichaam doordringt, trekt zij zich ook weer terug. Wordt men nog ouder, zo tussen de vijftig en zestig, dan moet men de borstkas meer gaan gebruiken en op nog hogere leeftijd het hoofd.
Wanneer men dus heel oud is geworden, moet men weer meer zijn hoofd gebruiken. Tegenwoordig zou men op zijn oude dag echter het fijnere hoofd, het etherhoofd daarboven, moeten gebruiken. Maar dat leren de mensen niet bij de Latijnse opleiding. En juist degenen die in de laatste decennia een materialistische Latijnse opleiding hebben genoten, zijn het sterkst blootgesteld aan deze ouderdomszwakzinnigheid.
Men moet op zijn oude dag weer terug naar het niveau van de kindertijd. Er zijn mensen bij wie dat zeer sterk het geval is. Zij worden, zoals men dat noemt, geestelijk steeds zwakker. Maar de geest blijft volledig intact, alleen het lichaam wordt zwakker en zwakker. Zulke mensen kunnen tenslotte niet meer, waar zij op heel jonge leeftijd wel toe in staat waren. Zulke dingen komen echt voor.
Laten wij eens uitgaan van een mens die oud is geworden. Wat hij in de voorafgaande jaren als werk heeft gedaan kan hij niet meer. Hij kan alleen nog wat hij als opgroeiend kind kon. Ten slotte lukt ook dat niet meer; hij kan alleen nog maar spelen en hij vat ook alleen nog maar die begrippen die hij tijdens het spelen heeft geleerd. Er zijn zelfs mensen geweest, die op zeer hoge leeftijd alleen nog maar konden begrijpen wat hun ouders of kinderjuf in de allereerste jaren hen hadden verteld. In de gewone omgangstaal zegt men: “hij is kinds geworden” en dat is volkomen juist. Men keert werkelijk weer naar zijn vroege kindertijd terug.
Dat is echter, zodra men een geestelijk leven leidt, geen ramp, maar eigenlijk een geluk, want zolang men nog kind is, kan men namelijk zijn etherlichaam nog gebruiken. Als een kind hevig tekeergaat of iets dergelijks, dan is dat niet het werk van het fysieke lichaam – hoogstens als het buikpijn heeft, maar dan moet de buikpijn eerst worden doorgegeven aan het etherlichaam en aan het astrale lichaam om het kind in beweging te krijgen als gevolg van die buikpijn. Wat daar tekeergaat, is juist niet het fysieke lichaam. Nu is een mens oud en komt weer in het stadium van het kindzijn terug; dan heeft men zich langzamerhand wel aangewend niet meer tekeer te gaan en gebruikt datzelfde etherlichaam, dat men als kind heeft gebruikt om tekeer te gaan, op zijn oude dag voor iets meer verstandigs. Dus het kan een voordeel zijn wanneer men tot dat vroegere stadium terugkeert.
Dat is het tweede punt. Het eerste dat men moet leren om in de geestelijke wereld te komen is een juiste wijze van denken. Hoe wij dat kunnen bereiken zullen we nog te bespreken; die vraagstukken zijn erg gecompliceerd. Wij moeten vandaag eerst zo ver komen dat wij inzien wat het betekent als eerste een volledig zelfstandig denken te ontwikkelen. Daarvoor moet men veel dingen die in de huidige opvoeding gebruikelijk zijn afleren, want wij voeden tegenwoordig op tot onzelfstandig denken dat afkomstig is van het Latijn. Denkt u vooral niet dat wat heden ten dage aan socialistische theorieën wordt ontwikkeld zou getuigen van vrij denken. Ook de bedenkers van deze theorieën hebben kennis opgedaan uit datgene wat uit het Latijn is voortgekomen. Dus het eerste vereiste is het zelfstandige denken.
Het tweede vereiste is dat men moet leren niet alleen op het ogenblik, in het heden te leven, maar altijd weer terug te kunnen gaan naar het leven dat men achter zich heeft, tot in de kindertijd toe. Ziet u, wie in de geestelijke wereld wil doordringen, moet zichzelf vaak opdragen: “Nu moet je teruggaan naar de tijd dat je twaalf jaar was. Wat heb je toen gedaan?” en dat moet men zich dan niet oppervlakkig, niet alleen uiterlijk, maar tot in de details voorstellen. Er is bijvoorbeeld niets nuttiger dan dat men bij zichzelf gaat zeggen: “ja, toe was ik iemand van twaalf jaar – ik kan het duidelijk voor mij zien – Er lag een hoop stenen langs de weg, daar ben ik op geklommen. Eén keer ben ik eraf gevallen. Daar stond ook een hazelaar. Ik heb mijn mes uit mijn zak gehaald en heb er takken van afgesneden. Daarbij sneed ik mij in de vingers.”
Door zoiets weer echt te beleven wat men jaren geleden zelf heeft gedaan, komt men ertoe niet alleen maar in het heden te leven. Als u denkt zoals u dat heden ten dage leert, dan denkt u met het fysieke lichaam van nu. Maar als u verinnerlijkt hoe u met twaalf jaar was, dan kunt u niet met uw fysieke lichaam van toen denken, want dat bestaat niet meer. – Ik heb u immers al eens verteld dat het fysieke lichaam elke zeven jaar vernieuwd wordt. – Dan moet u dus wel met uw etherlichaam denken. U maakt dus uw etherlichaam wakker als u terugdenkt aan iets dat twaalf of veertien jaar geleden gebeurd is. Daardoor komt u tot die innerlijke activiteit.
En men kan zich vooral ook aanwennen om op een andere manier te denken dan men gewoonlijk denkt. Hoe denkt u normaal? Wij hebben elkaar hier om negen uur ontmoet, nietwaar. Toen ben ik begonnen met u eerst de briefjes met vragen voor te lezen. Daarna heb ik u het een en ander verteld en wij zijn intussen zo ver gekomen dat wij zeggen: “Wij moeten terugdenken aan een vroegere levensperiode, die we een aantal jaren geleden hebben doorgemaakt.” Nu kunt u, als u thuiskomt, misschien – al u er zich echt voor interesseert – deze gedachten nog eens doordenken. Ja, dat kan u doen. Dat doen de meeste mensen: Zij overdenken het nog eens.
Maar u kunt het ook anders doen. U kunt zeggen: “Wat heeft hij het laatst gezegd?”. Hij heeft het laatst gezegd dat men aan zijn jonge jaren, tot het twaalfde veertiende jaar, moet terugdenken. Daarvóór heeft hij gezegd dat men een vrij denken moet hebben. Nog eerder werd erop gewezen hoe het Latijn langzamerhand in de ontwikkeling is opgenomen. En daarvoor hoe de mens, nadat hij een tijdlang geestelijk niet gezond was geweest, later terugkijkt en zegt: Ik heb iets ongewoons doorgemaakt. Toen heeft hij uitgelegd hoe de innerlijke mens niet geestelijk ziek wordt, maar dat alleen het lichaam ziek wordt.” Dan had u de hele voordracht van achter naar voren doorgenomen.
Ja, in achterwaartse richting verlopen de dingen om ons heen niet! Ik had eventueel meteen vanaf het begin de voordracht van achteren naar voren kunnen houden, maar u zou daar niets van begrijpen, want wij beginnen nu eenmaal bij het begin en kijken dan zo naar het geheel, dat men het geleidelijk aan gaat begrijpen. Heeft men het echter begrepen, dan kan men ook terugdenken. Maar de gebeurtenissen spelen zich toch niet af in achterwaartse richting! Dan ruk ik mij los van de gebeurtenissen. Dan denk ik zo, dat ik tot mijzelf zeg: “Nu denk ik juist precies zo, op een manier waarop het daarbuiten niet gebeurt, maar ik denk nu achterwaarts.”
Daarvoor heeft men een zekere kracht nodig. Daarvoor moet ik mijzelf innerlijk in beweging brengen, als ik in achterwaartse richting denk. Precies zoals iemand die door een verrekijker kijkt moet leren omgaan met die verrekijker, moet degene die de geestelijke wereld in wil kijken vaak achterwaarts denken, altijd weer achterwaarts denken. Dan komt er op een dag een moment, dat hij weet: Aha, nu treed ik de geestelijke wereld binnen.
Daaraan kunt u weer zien dat u zich uw hele leven heeft aangeleerd met uw fysieke lichaam vooruit en niet achteruit te denken. Als u nu begint achteruit te denken, dan werkt het fysieke lichaam niet mee. Dat komt er iets merkwaardigs tot stand. Dat is nu juist de eerste raad, die men degenen moet geven die vragen hoe men de geestelijke wereld binnenkomt.
Dat staat ook in “De weg tot inzicht in hogere werelden”. Men geeft hun altijd weer ten antwoord: “leer eerst maar eens de gebeurtenissen van de dag in omgekeerde richting, dus achterwaarts te denken; en doe dan pas andere oefeningen.” Nu hebben de mensen natuurlijk vooralsnog alleen met hun fysieke lichaam leren denken. Dat nemen zij waar. Zij spannen zich in om achterwaarts te denken, maar zij hebben alleen geleerd om met het fysieke lichaam te denken, niet met het etherlichaam.
Nu komt de “algemene staking” van het etherlichaam. Ja, dat is echt een algemene staking! En als de mensen bij het achterwaarts denken niet zo veel in slaap zouden vallen zouden zij namelijk weten: Wanneer ik begin achteruit te denken, moet ik uitkomen bij de geestelijke wereld. – Maar precies op het moment dat het schouwen in de geestelijke wereld begint vallen de mensen in slaap, omdat de inspanning te groot voor hen is. Men moet dus in hoge mate de goede wil en de kracht hebben om niet in slaap te vallen. Daar is geduld voor nodig. Dat kan dikwijls jaren duren; maar men moet er het geduld voor opbrengen.
Ziet u, wanneer iemand u zou kunnen vertellen, wat u, wanneer u achteruit heeft gedacht na het inslapen onbewust beleeft, dan zou u zien dat dit iets is wat geweldig wijs is! De domste mensen beginnen dan in hun slaap buitengewoon slimme gedachten te krijgen, alleen weten ze daar niets van.
Dus daar heb ik uw aandacht het eerst op gevestigd: Eerst moet men in ieder geval zelfstandig leren denken. Nou, dat kan men wel. Ik zou bijvoorbeeld niet willen beweren, dat zou wel erg verwaand overkomen, dat alleen mijn “Filosofie van de vrijheid” daarvoor een geschikt middel is, maar dit boek is wel bewust geschreven om het zelfstandige denken aan te wennen. Dus: zelfstandig denken; over dingen die men op de leeftijd van tien of twaalf jaar beleefd heeft tot in detail achterwaarts denken. – Hiermee hebben we in eerste instantie in ieder geval erop gewezen hoe men zich kan losrukken van het fysieke lichaam, hoe men kan binnenkomen inde geestelijke wereld. Volgende keer zullen we deze vier vragen geleidelijk aan verder uitwerken.- - -
terug naar inhoudsopgave

Geen opmerkingen:

Een reactie posten