dinsdag 31 maart 2015

DE GEZONDHEIDSKOORTS IN HET LICHT VAN DE GEESTESWETENSCHAP Vertaald uit GA 56 München 5 december 1907 Rudolf Steiner

DE GEZONDHEIDSKOORTS IN HET LICHT VAN DE GEESTESWETENSCHAP
Vertaald uit GA 56
München 5 december 1907


Ieder mens verlangt van nature naar gezondheid. En we mogen zeggen: dit verlangen van de mens naar gezondheid komt niet alleen voort uit egoïstische gevoelens en wensen, maar uit het oprechte verlangen naar arbeid. We hebben ons vermogen om te werken, de mogelijkheid om in de wereld actief te zijn, te danken aan onze gezondheid. Daarom vinden wij gezondheid iets heel belangrijks. Nu ligt in deze manier van denken, namelijk om gezondheid na te streven ter wille van het vermogen om te kunnen werken, iets heel wezenlijks besloten. In zekere zin vinden we hierin het geheim onder welke omstandigheden het überhaupt zinvol is om gezondheid na te streven. Daar willen we het in deze beschouwing over gaan hebben, dat de gezondheid tot die zaken hoort, die ons vooral toevalt wanneer wij haar niet om zichzelf nastreven, maar omwille van iets anders. Dat dit in deze tijd niet meer gebeurt kan iedereen in zijn eigen omgeving waarnemen.
Hoe merkwaardigheid het ook is, wanneer men het heeft over gezondheidskoorts, van een koortsachtig streven naar gezondheid, toch doet dit verschijnsel zich in de waarnemingen van menigeen veelvuldig voor. Met welke middelen, op welke ontelbare manieren hunkeren tegenwoordig de meeste mensen niet naar gezondheid. We vinden in deze tijd overal een gejaagd streven naar gezondheid. Wij reizen door streken waarin oude burchten en ruïnes ons nog herinneren aan de mensen die eens als monniken en ridders nog in het bezit waren van geestkracht en fysieke kracht. Deze burchten zijn nu vervallen. Nu vinden we in dezelfde streken sanatoria. En wanneer in de wereldontwikkeling zijn er ooit zoveel specialistische richtingen geweest die gezond worden als doel hebben, door een natuurlijke levensstijl, methoden om door een water- of luchtkuur genezen te worden? De mensen worden gedreven in lucht- en zonnebaden. Een kennis kwam een aan het begin van de zomer bij mij langs. Hij was op weg naar een sanatorium. Met veel moeite was het hem gelukt om vier weken vakantie hiervoor te krijgen, die hij in dat sanatorium wilde doorbrengen. Volgens hem was het vanzelfsprekend het beste wat een mens kon doen, deze tijd een enigszins bevredigend verblijf in een sanatorium door te brengen. Daarom wilde ik hem ook niet het zinloze van zijn voornemen duidelijk maken om hem daarmee alle hoop te ontnemen. Op weg terug naar huis kwam hij weer langs. Hij had een boekje bij zich waarin hij alles had opgeschreven wat hij in die vier weken met zijn organisme had moeten presteren. Ook nu kon ik hem de vreugde niet ontnemen, maar de volgende vraag drong zich toch heftig bij mij op: Vertel mij eens, wanneer heb je je eigenlijk het meest afgejakkerd? Tijdens het hele jaar of gedurende deze vier weken, waar u van de warmte in de kou gejaagd bent, van de droogte in de vochtigheid en waar u uzelf vele malen met de bezem hebt laten afvegen? – En het ergste van alles was nog dat hij mij enige weken later zei: Deze kuur heeft mij net zo weinig gebaat als alle andere de afgelopen dertig jaar, - want hij had al die tijd iedere zomer iets anders geprobeerd. Als je wat om zo’n mens geeft moet je toch wel de tragische zijde zien van zijn gezondheidskoorts. Hoe veel mensen lopen er tegenwoordig niet naar magnetiseurs en “geeestelijke heelmeesters”! Hoe veel boeken bestaan er niet over “harmonie met het oneindige” en soortgelijke titels. Kortom, gezondheidskoorts is een verschijnsel van onze tijd.
Nu zou men een andere vraag kunnen opwerpen: Zijn deze mensen dan ook werkelijk ziek? – Hen zal zeker iets mankeren; maar bestaat er überhaupt hoop, dat zij door al dit soort methoden weer gezond worden?
Onder primitieve mensen bestaat er nog steeds een oeroud gezegde. Dikwijls wordt gezegd, dat de uitspraken van deze eenvoudige mensen dikwijls een kern van waarheid bevatten – Nou, dat kan wel zo zijn maar vaak slaan zij de plank ook volledig mis! En dat geldt ook voor de volgende uitspraak: Er bestaan vele ziektes, maar er is maar een gezondheid. – Zo’n uitspraak is gewoonweg dwaas te noemen. Er zijn namelijk net zo veel verschillende soorten gezondheid als er mensen zijn: ieder mens heeft zijn individuele gezondheid. – Daarin wordt al uitgesproken dat alle sjablonenmatige voorschriften zoals “dit of dat is gezond voor de mens”, schadelijk en onzinnig is. Juist dat deel van de mensheid die last hebben van gezondheidskoorts lijdt het meest onder dergelijke algemene gezondheidsvoorschriften en ook lijdt hij onder het feit dat hij, gelovend dat er überhaupt iets zou zijn wat men algemeen gezondheid zou kunnen, van mening is dat men dit of dat zou moeten doen, want dat zou gezond zijn. Het is verbijsterend, dat men niet inziet, dat wanneer voor een mens een zonnebad best gezond kan zijn, dat dat nog niet voor iedereen geldt; voor iemand anders kan het juist heel schadelijk zijn. In abstractie geeft men dat over het algemeen nog wel toe, maar er wordt niet naar gehandeld. Voor ons moet duidelijk worden: gezondheid is een volledig relatief begrip, iets wat aan voortdurende verandering onderhevig is, vooral voor de mens, die tenslotte het meest gecompliceerde wezen is dat er op deze wereldbol rondloopt.
We moeten ons verdiepen in de geesteswetenschap om binnen te kunnen dringen in de menselijke natuur en in te zien hoe veranderlijk datgene is wat wij gezondheid noemen. In de praktijk vergeet men meestal volledig, waaraan tegenwoordig bij materiële dingen zo veel waarde gehecht wordt: men vergeet dat ook de mens onderdeel uitmaakt van een ontwikkelingsproces.
Wat betekent dat: de mens is onderdeel van een ontwikkelingsproces? We moeten nog een keer het wezen van de mens onder de loep nemen. Het fysieke lichaam is slechts een deel van het menselijke wezen. Dit heeft hij gemeenschappelijk met de hele levenloze natuur. Maar als tweede wezensdeel heeft hij het etherlichaam, ook wel levenslichaam genoemd, dat hij gemeenschappelijk heeft met alles wat leeft. Dit is in voortdurende strijd gewikkeld tegen alles wat het fysieke lichaam wil vernietigen. Op het moment dat het etherlichaam het fysieke lichaam zou verlaten, zou het fysieke lichaam een lijk zijn. Het derde wezensdeel is het astrale lichaam, dat hij met de dieren gemeenschappelijk heeft, de dragen van lust en leed, van ieder gevoel en iedere voorstelling, van vreugde en pijn, van het zogenaamde bewustzijnslichaam. Het vierde deel is zijn ik, het middelpunt van zijn wezen, dat hem tot kroon van de schepping maakt. Het ik verandert de drie andere lichamen door ontwikkeling vanuit het middelpunt. Laten we eens een primitieve inboorling, een gemiddelde mens en een hoogontwikkelde idealist met elkaar vergelijken. De primitieve inboorling is nog een slaaf van zijn hartstochten. De gemiddelde mens loutert zijn begeerten en hartstochten. Hij ziet van bepaalde drijfveren af en richt zich in plaats daarvan op het recht, of op hoge religieuze idealen. Dat betekent dat hij vanuit zijn ik zijn astrale lichaam omvormt. Daarom bestaat zijn astrale lichaam uit twee delen. Het ene deel heeft nog de vorm zoals we die bij de inboorling aantreffen, het andere deel is echter omgevormd tot geestzelf of manas. Door indrukken die men opdoet door zich in de kunst te verdiepen of door de grote indruk die verschillende stichters van een religie op hem kunnen maken vormt de mens zijn etherlichaam om tot Buddhi. Maar ook het fysieke lichaam kan omgevormd worden tot Atma, wanneer de mens zich bezighoudt met bepaald oefeningen op het gebied van de geesteswetenschap. Zo werkt de mens op onbewuste of bewuste wijze aan zijn drie lichamen. Wanneer we zeer ver zouden kunnen terugkijken in de ontwikkeling van de mensheid, dan zouden we overal primitieve cultuurtoestanden aantreffen met een eenvoudig levensstijl. Alles wat de mensen in die culturen aan gereedschappen hebben om hun geestelijke en lichamelijke behoeften te bevredigen, hun totale levenswijze is eenvoudig. Alles is in ontwikkeling en hierin ontwikkelt de mens zich zelf ook. Dat is het belangrijkste.
Stelt u zich een heel levendig een primitieve mens voor, die tussen twee stenen zijn graankorrels fijnmaalt tot meel, en neemt u in u op wat er zich verder nog in de omgeving van deze mens bevindt. Vergelijkt u deze mens eens met een mens uit een late cultuur. Wat bevindt er zich niet alles in de omgeving van deze laatste? Wat is er voor hem van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat niet allemaal te zien? Hij neemt de vreselijke indrukken van de geluidsoverlast van een grote stad in zich op, van de trams, de auto’s enzovoorts. Wij moeten nu begrijpen hoe de ontwikkeling zijn loop heeft. We moeten datgene wat we bij de eenvoudige zaken inzien ook overdragen op het cultuurproces. Van Goethe is de uitspraak: het oog is door het licht voor het licht gebouwd. – Wanneer we geen ogen hadden zouden we geen kleuren en geen licht kunnen zien. Waaraan hebben we het oog te danken? Ook hier heeft Goethe iets over gezegd: door het licht hebben willekeurige organen zich tot ogen omgevormd. – Zo is het oor door de toon, het warmtezintuig door de warmte gebouwd. De mens is opgebouwd door alles wat in de hele wereld om hem heen uitgebreid is. Zoals we onze ogen aan het licht te danken hebben, zo danken andere fijnere structuren in het organisme hun bestaan ook aan datgene wat de mensen omgeeft. De eenvoudige, primitieve wereld is de donkere kamer, die vele organen nog in zich verborgen houdt. Wat het licht is voor de willekeurige organen, waaruit het oog zich ontwikkeld heeft, dat is voor de primitieve mens zijn omgeving. Die omgeving werkt op de mens die in deze tijd leeft heel anders. Hij kan niet terugkeren naar die primitieve tijden, maar er is een steeds intensiever en sterker geesteslicht om hem heen werkzaam geweest, dat steeds weer iets nieuw tevoorschijn heeft gebracht.
Nu kunnen wij ons een begrip maken van de betekenis van dit omvormende cultuurproces, wanneer we ons voor de geest roepen, hoe het met de wezens gaat die ook aan deze inwerking onderworpen zijn en de omvorming niet kunnen maken. Dat zijn de dieren. Die zijn anders gebouwd dan de mensen. Wanneer we het dier bekijken, zoals het in de fysieke wereld verschijnt dan heeft het zijn fysieke, zijn etherische en zijn astrale lichaam in de fysieke wereld, maar het heeft geen ik in de fysieke wereld. Daarom kunnen de dieren zich op het fysieke plan deze drie wezensdelen niet omvormen en kunnen zij zich aan een nieuwe omgeving ook niet aanpassen. Eergisteren hebben we gezien hoe het gesteld is met de wilde dieren die zich in gevangenschap bevinden. Dieren die zich buiten, in de wildernis, ophouden hebben nooit tuberculose, rotte tanden enz., maar wel in gevangschap. Zo vertonen zij een hele reeks decadentieverschijnselen in gevangenschap of in andere, soortgelijke omstandigheden. De mens wordt tijdens het cultuurproces voortdurend in andere omstandigheden gebracht. Daarin bestaat de cultuur. Anders zou er geen ontwikkeling, geen geschiedenis van de mensen bestaan. Datgene, wat wij als natuurexperiment bij de dieren in zijn werking op het fysieke lichaam bekeken hebben, dat treedt ons bij de mensen als het tegendeel tegemoet. De mens is in staat, omdat hij een ik heeft, de cultuurindrukken, die op hem afstormen innerlijk te verwerken. Hij is innerlijk actief, past allereerst zijn astrale lichaam aan de veranderde situatie aan en vormt het om. Terwijl de mens zich verder ontwikkelt, komt hij in meer hoogstaande culturen terecht en ontvangt daar steeds weer nieuwe indrukken. Die drukken zich eerst in gevoelens en gewaarwordingen uit. Zou de mens nu passief, inactief blijven, dus hij niet aan de slag gaat, niet productief wordt, dan zou de mens verkommeren, ziek worden zoals het dier. Maar daar onderscheidt de mens zich juist, dat hij zich kan aanpassen en vanuit het astraal lichaam geleidelijk ook het etherlichaam en het fysieke lichaam kan omvormen. Maar de mens moet innerlijk tegen deze omvorming opgewassen zijn, anders komt het niet tot een evenwicht tussen datgene wat van buiten af op hem afkomt en datgene wat van binnen uit daar tegenin werkt. Wij zouden platgedrukt worden door de indrukken van buitenaf, zoals dat ook bij een gekooid dier het geval is, omdat het geen innerlijke productiviteit ontwikkelt. De mens heeft deze innerlijke activiteit wel. De mens moet de geestelijke lichten om hem heen altijd iets tegenover kunnen stellen, in zekere zin hen ogen tegemoet dragen.
Alles is ongezonde wat een disharmonie tot gevolg heeft tussen de uiterlijke indrukken en het innerlijke leven. Vooral in de grote steden kunnen we zien wat voor gevolgen het heeft wanneer de uiterlijke indrukken steeds heviger worden. Wanneer onze activiteit steeds gejaagder worden, wanneer we het razende en ratelende geluid op ons af laten komen, de mensen haastig voorbij moeten zien snellen zonder daartegen stelling te nemen, dan is dat ongezond. Dat stelling nemen daartegen moeten we allerminst verstandsmatig doen, maar het komt erop aan dat ons gevoel, onze ziel, ja ons levende lichaam zich daartegenover kan plaatsen. Wij kunnen dit beter begrijpen door een bepaald ziekte eens te bekijken, die vooral in onze tijd optreedt en die vroeger eigenlijk niet bestond: Een mens, die niet gewend is om veel op te nemen, die arm is in zijn ziel, wordt geconfronteerd met alle mogelijke indrukken, zodat hij geplaatst wordt tegenover een buitenwereld die hij totaal niet begrijpt.
Bij vrouwen komt dat vaak voor: het innerlijk is te zwak, te weinig geleed, om alles te kunnen verwerken. Maar ook vele mannen hebben te maken met dit verschijnsel. Dit leidt tot hysterische ziektebeelden. Al dit soort ziektes zijn hierop terug te voeren.
Een andere ziektevorm treedt op wanneer ons leven ons ertoe aanzet om tegenover datgene wat vanaf de buitenwereld op ons afkomt te veel te willen begrijpen. Bij mannen, die aan een soort causaliteitsziekte lijden treedt dit verschijnsel het meest op. Men maakt er een gewoonte van om steeds maar weer te vragen: Waarom? Waarom? – Soms hebben mensen het in dit verband over de nooit rustende causaliteitsstier. Wij kunnen nu deze zinloze vragenstellers niet meer hetzelfde antwoord geven op de bijvoorbeeld onzinnige vraag: “Waar heeft God zich mee bezig gehouden vóór Hij de wereld schiep” als ooit een godsdienststichter gegeven heeft, omdat wij te hoffelijk daarvoor zijn. Hij antwoordde op deze vraag: “Hij heeft roedes gesneden om mensen die zinloze vragen er flink van langs te geven”. Deze causaliteitsziekte is precies de tegenovergestelde toestand van die van een hysterisch type. Hier hebben we te maken met een hevig rusteloos verlangen naar het oplossen van raadsels. Dat is eigenlijk alleen maar een uitdrukking van een innerlijke stemming. Wie niet moe wordt om steeds maar weer opnieuw de waarom-vraag te stellen heeft een andere constitutie dan andere mensen. Hij laat zien dat hij een ander innerlijk verloop heeft van zij geestelijke en lichamelijke functies dan een mens die alleen bij een uiterlijke aanleiding “waarom?” vraagt. Dit leidt tot alle niveaus van hypochondrie, van de lichtste vorm ervan tot de meest ernstige ziektewaan. Zo werkt het cultuurproces op de mensen. De mens moet vooral een open gemoed hebben, om steeds weer te kunnen verwerken wat in het leven op hem afkomt. Nu kunnen wij ook verklaren waarom zo veel mensen de drang krijgen: Weg uit deze cultuur, weg uit dit leven! Zij zijn niet meer opgewassen tegen het leven wat zich aan hen opdringt; zij willen weg. Het gaat hierbij altijd om mensen die niet sterk van aard zijn, die tegenover de uiterlijke indrukken geen sterk innerlijk kunnen plaatsen.
Wij kunnen daarom in deze tijd helemaal niet over een of andere algemene gezondheidssjablone spreken, omdat onze levens zo verschillend zijn. De ene staat hier, de andere daar. En omdat wat zich in de mens heeft ontwikkeld, in zekere zin door de buitenwereld ontwikkeld is, heeft iedere mens zijn eigen gezondheid. Daarom moeten we de mens sterk genoeg maken om zijn omgeving te kunnen verdragen en daarbij hoort ook datgene wat hij aan zijn lichaamsfuncties beleeft. Voor een mens die bij zijn geboorte in een situatie terecht is gekomen, waar lichte spieren en lichte zenuwen gewenst zijn, voor hem zou het een dwaasheid zijn om dikke spieren te ontwikkelen. Waar ligt dan wel de maatstaf voor de vruchtbare ontwikkeling van de mens? Die ligt in de mens zelf. Met de gezondheid is het al net zo als met het geld. Wanneer we naar geld streven om het voor weldadige doelen te gebruiken is geld iets heilzaams, iets goeds. Het streven naar geld mag niet worden veroordeeld, want het is iets wat ons het vermogen geeft het cultuurproces te bevorderen. Het streven naar geld omwille van het geld is wel iets absurds, iets belachelijks. Zo is het ook met de gezondheid. Het streven naar gezondheid omwille van die gezondheid heeft geen betekenis. Wanneer we naar gezondheid streven omdat we, wanneer we gezond zijn iets kunnen bereiken, dan is het streven naar gezondheid gerechtvaardigd. Wie geld bij elkaar wil krijgen moet eerst voor zichzelf duidelijk hebben: hoe veel heb je nodig? – Dan moet hij er naar streven. Wie naar gezondheid verlangt moet daarin betrekken dat in de werkelijkheid met te gemakkelijk mis te verstane woorden: behagen, levenslust, en levensvreugde uitgedrukt kan worden. Bij de primitieve mensen vinden we levensvreugde, levensbevrediging, levenslust. Bij de mens bij wie het uiterlijke en innerlijke leven met elkaar in harmonie zijn, bij de harmonische ontwikkelde mens moet men zo handelen, dat wanneer ergens onlust aanwezig is, wanneer ergens iets pijn doen, zowel lichamelijk als psychisch, dit onlustgevoel duidt op een of andere ziekte, een disharmonie. Daarom kan men in alle opvoedingssituaties, in alle openbare arbeid niet sjablonenmatig te werk gaan, maar vanuit de breedte van de cultuurbeschouwing, zodat voor de mens vreugde en bevrediging aan het leven mogelijk is.
Het is verwonderlijk dat juist zoiets door een vertegenwoordiger van de geesteswetenschap gezegd wordt! Dat zegt nou juist die geesteswetenschap die men altijd verwijt dat zij naar ascese streeft! Wanneer iemand die er veel plezier aan beleeft om iedere avond naar de kroeg te gaan om daar tien pilsjes of meer te drinken mensen ontmoet die aan hogere dingen vreugde beleven dan zegt zo iemand: zij kastijden zichzelf. – Maar dat is niet het geval; deze mensen zouden zichzelf juist kastijden wanneer met zo’n persoon samen naar de kroeg gaan. Wanneer iemand graag naar de kroeg gaat moet hij dat maar doen; men moet hem die vreugde niet ontnemen, dat zou verkeerd zijn. Het zou wel gezond zijn een zodanig iets te ondernemen dat zo iemand helemaal geen zin meer heeft om iedere dag naar de kroeg te gaan.
Men zou moeten werken om de genietingen, de bevredigingen te louteren. De antroposofen komen niet bij elkaar omdat het hun pijn doet om over hogere werelden te spreken, maar omdat het voor hen hun grootste lust is. Voor hen zou het een vreselijke ontzegging zijn wanneer zij rondom de tafel zouden gaan zitten om een partijtje bridge te spelen. Zij zijn in iedere vezel van hun lichaam vol levensvreugde en daarom richten zij hun leven zo in.
Het gaat er dus niet om te zeggen: dat en dat zou je moeten doen om gezond te blijven! Het gaat erom voor vreugde en bevrediging te zorgen. In dit opzicht is de geesteswetenschapper nu juist een volledige fijnproever van het leven. Hoe verhoudt zich dat dan tot de gezondheid? Voor ons moet het duidelijk zijn dat wanneer we iemand een advies geven met betrekking tot de gezondheid, wij dan datgene moeten aandragen wat zijn astraallichaam vreugde, genot, lust geeft. Want vanuit het astraallichaam wordt gewerkt op de andere wezensdelen. Dat is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Daarom volgt hier nu een voorbeeld.
Zelfs onder de theosofen vinden we mensen die zichzelf “kastijden” door geen vlees meer te eten. Wanneer dat mensen zouden zijn die nog echt een begeerte naar vlees hebben, dan zou dat hoogstens een voorbereiding zijn op een toestand die later nog moet komen. Hij komt echter op een niveau, dat hij een zodanige verhouding tot zijn omgeving heeft dat het voor hem onmogelijk wordt om nog vlees te eten. Een arts, die ook geen vlees at, weliswaar niet omdat hij antroposoof was, maar omdat hij deze manier van leven gezond vond, werd door een vriend gevraagd waarom hij geen vlees at. Hij antwoordde met een wedervraag: Waarom eet jij dan geen paarden- of kattenvlees? – Het antwoord van de vriend was dat hij dat walgelijk vond, hoewel hij wel varkensvlees, rundvlees en dergelijke at. – Zo was voor deze arts al het vlees walgelijk.
Want pas wanneer de innerlijke subjectieve toestand overeenkomt met het objectieve feit dan is het tijdstip gekomen dat de uiterlijke toestand gezondmakend werkt. Wij moeten opgewassen zijn tegen de uiterlijke feiten. Dat drukt zich echter uit door het woord “behagen”, dat wij niet triviaal mogen gebruiken, maar in zijn eerbiedwaardige betekenis als een harmonische overeenstemming van onze innerlijke krachten. Geluk en vreugde, lust en bevrediging, die de grondslagen zijn voor een gezond leven ontspringen altijd uit dezelfde bron, het gevoel van een innerlijk leven dat het begeleidende verschijnsel van productiviteit, van innerlijke activiteit is. Deze activiteit moeten we niet grof zien.
Waarom maakt de liefde de mens gelukkig? Omdat zij een activiteit in zich heeft die we soms helemaal niet merken. Omdat liefde een activiteit van binnen naar buiten is, die het andere mede omvat. Wij laten daarbij ons innerlijk uitstromen. Daarom geeft de liefde ons gezondheid en geluk. Productiviteit kan iets heel intiems zijn en hoeft helemaal niet met veel tam tam zichtbaar gemaakt te worden. Wanneer iemand een boek zit te lezen en de indrukken bij het lezen hem bedrukken en overrompelen dan zal hij geleidelijk in een neerslachtige stemming geraken. Wanneer echter bij het lezen van een boek beelden opgeroepen worden, dan hebben we te maken met een productiviteit die gelukkig maakt. Het lijkt heel erg op het feit dat men voor een gebeurtenis angst heeft en verbleekt. Dan trekt zich het bloed naar binnen toe terug, om ons sterk te maken, zodat we een innerlijk tegenwicht ontwikkelen ten opzicht van datgene wat ons van buitenaf tegemoet treedt. In het angstgevoel wordt de innerlijke productie wakker gemaakt om als activiteit naar buiten toe op te treden. Het gewaarworden van een innerlijk activiteit maakt gezond. Wanneer de mens de activiteit van het innerlijke opbouwproces van het oog vanuit een willekeurig orgaan had kunnen voelen, dan zou de mens dit met welbehagen hebben beleefd; hij was zich toen echter van dit proces niet bewust.
Veel beter zou het zijn wanneer u een afgeleefde mens niet naar een sanatorium zou sturen, maar naar een omgeving waar hij vreugde beleeft, allereerst psychische vreugde, maar ook fysieke vreugde. Wat de mens echt gezond maakt is hem in een vreugdevolle omgeving te brengen, waar bij iedere stap die hij zet het innerlijke vreugdegevoel ontwaakt bij het zien van de zonnestralen die door de bomen vallen en de kleuren en geuren van de bloemen waarneemt. Dat moet de mens echter zelf kunnen voelen, zodat hij zijn gezondheid zelf in de hand kan nemen. Iedere stap zou hem moeten aanzetten tot innerlijke activiteit. Paracelsus heeft eens de mooie uitspraak gedaan: Het beste voor iedereen is dat hij zichzelf, van zichzelf van niet van een ander is. – Het is al een beperking van datgene wat ons gezond maakt, wanneer wij eerst naar een ander moeten gaan. Daar staan we al tegenover de uiterlijke indrukken, die wel voor een korte periode succes lijken te hebben maar op langere termijn tot hysterie leiden.
Wanneer men de zaak zo bekijkt, dan komt men op andere gezonde gedachten. Er zijn tegenwoordig mensen en ook artsen, vooral niet universitair geschoolde artsen, die strijd voeren tegen de gangbare medische wetenschap. Er is weliswaar een hervorming van de medische wetenschap nodig, maar die is niet mogelijk door dit soort strijd, maar doordat geesteswetenschappelijk feiten een rol gaan spelen in de medische wetenschap. De geesteswetenschap is er echter niet om het dilettantisme te bevorderen. Er zijn tegenwoordig mensen die de genezingskoorts hebben. Het is immers erg gemakkelijk om bij een mensn een of andere ziekte op te sporen. Dan ontdekt men bijvoorbeeld dat een of ander orgaan er niet zo uitziet als bij een ander. Of iemand ademt niet zo als iemand met genezingskoorts vindt dat er geademd moet worden. En dan moet er aan zo iemand gesleuteld worden! Huiveringwekkend, erg huiveringwekkend! Want het gaat er helemaal niet om dat men naar een sjabloneachtige begrip van gezondheid toewerkt. Men kan heel gemakkelijk zeggen dat dit of dat niet gezond voor iemand is. Bij iemand is er bijvoorbeeld het been afgereden; nou zo iemand is ziek; zeker zieker dan iemand die een wat onregelmatige ademhaling heeft, die iets aan zijn longen mankeert. Het gaat er hierbij echter niet om deze mens te genezen. Het zou dwaas zijn te zeggen dat deze mens zijn been weer terug moet krijgen! – dan laat je bij hem gewoon zijn been weer aangroeien! Het gaat er hierbij veel meer om hem het leven zo draaglijk mogelijk te maken.
Dit lijkt een nogal grof voorbeeld, maar in fijnere, wat subtielere situaties is het echter ook zo. Want het is helemaal niet moeilijk om bij iedere mens een of andere kleine afwijking te vinden. Ook dan gaat het er meestal niet om om deze afwijking te laten verdwijnen, maar om deze mens, ondanks zijn afwijking het leven zo draaglijk mogelijk te maken. Stelt u zich eens een wond voor aan de stam van een boom. Dan gaat daar weefsel en schors omheen groeien. Zo is het ook ongeveer bij de mens. De krachten van de natuur houden het leven vast door rondom de afwijking heen te groeien. De afwijking zelf te willen genezen is een fout die hoofdzakelijk door lekenartsen gemaakt wordt. Zij willen bij alle mensen die ene gezondheid aankweken. Maar die ene gezondheid bestaat evenmin als die ene normale mens. Niet alleen de ziektes zijn individueel, maar ook zijn er verschillende vormen van gezond zijn. Het beste wat wij de mens kunnen geven, als arts, of als adviseur is hem het stevige gevoel van overtuiging te laten ontstaan, dat hij zich behaaglijk voelt wanneer hij gezond is en onbehaaglijk wanneer hij ziek is. Dat is in onze huidige situatie beslist niet gemakkelijk. Het meest zal iemand die dit alles begrijpt die ziektes vrezen die niet symptomatisch gepaard gaan met vermoeidheid en pijn. Daarom is het zo onwenselijk met morfine de pijn te laten verdwijnen. Het is gezond, wanneer gezondheid lust en ziekte onlust met zich meebrengt. Deze gezonde levenswijze kunnen we pas de onze noemen, wanneer we ons innerlijk sterk gemaakt hebben. En dat doen we, wanneer wij de gecompliceerde verhoudingen buiten ons tegemoet treden met een sterk innerlijk. Deze gezondheidskoorts zal pas ophouden wanneer de mensen niet meer naar gezondheid als zodanig streven. De mens moet leren aanvoelen of hij gezond is en moet ook kunnen verdragen dat hij soms zichzelf niet zo gezond voelt. Dat is alleen mogelijk door een sterke wereldbeschouwing, die tot in het fysieke lichaam werkzaam is. Daardoor wordt de harmonie bewerkstelligd. Een dergelijke wereldbeschouwing hagnt echter niet van uiterlijke indrukken af. De geesteswetenschappelijke wereldbeschouwing leidt mensen gebieden binnen, die hij alleen kan bereiken wanneer hij innerlijk actief is. Een geesteswetenschappelijk boek kan men niet op dezelfde manier lezen als andere boeken. Het moet zo geschreven zijn dat het oproept tot eigen activiteit. Hoe meer men moet zwoegen om door zo’n boek heen te komen, hoe meer er tussen de regels gelezen moet worden, des te gezonder is het. En hier gaat het alleen nog maar over het theoretische gebied. De geesteswetenschap werkt echter op alle gebieden.
Wat wij geesteswetenschap noemen is er om als sterke geestesbeweging te werken, die begrippen oproept die met de sterkste veerkracht zijn uitgerust, opdat de mensen stelling kunnen nemen tegenover datgene wat zij in het leven tegenkomen. De geesteswetenschap wil een innerlijk leven geven, dat doordringt tot in de ledematen, tot in de bloedsomloop. Dan zal iedere mens zijn gezondheid beleven in zijn gevoel van vreugde, in zijn gevoel van plezier en bevrediging. Meestal is ook ieder dieetvoorschrift waardeloos. Het gaat er niet om dat mij iemand anders vertelt dat dit of dat goed is voor mij. Dat ik in het opnemen van voedsel bevrediging voel, daar komt het op aan. De mens moet zijn verhouding tot deze of gene voedingsmiddelen begrijpen. Wij zouden moeten weten wat voor een geestelijk proces er zich afspeelt tussen de natuur en ons. Alles te vergeestelijken, dat werkt gezondmakend.
- - -
terug naar inhoudsopgave

Geen opmerkingen:

Een reactie posten