dinsdag 31 maart 2015

KOSMISCHE EN MENSELIJKE GESCHIEDENIS Deel V De “Entfesselungsvoordracht” NEGENTIENDE VOORDRACHT Dornach, 14 januari 1917 Rudolf Steiner

KOSMISCHE EN MENSELIJKE GESCHIEDENIS
Deel V


De “Entfesselungsvoordracht” (werkvertaling door Jan van Loon)

NEGENTIENDE VOORDRACHT

Dornach, 14 januari 1917

De menselijke natuur is gecompliceerd en er gebeurt veel in de mens, waarvan de eigenlijke activiteit min of meer onder de bewustzijnsdrempel blijft en waarvan alleen maar de werkingen naar het bewustzijn opstijgen. Wij kunnen geen echte zelfkennis verwerven zonder dat wij zicht krijgen op deze activiteit van het onderbewuste, van de ziele-impulsen die onder de oppervlak­te van het bewustzijn werken, die, om een vergelijking te gebruiken, zich afspelen in de diepe zee van het bewustzijn en aan het oppervlak alleen merkbaar zijn door de golven die van daaruit ontstaan. Voor het gewone bewustzijn zijn alleen de golven die de oppervlakte berei­ken zichtbaar en die zijn op zichzelf meestal niet te verklaren, zodat een werkelijke zelfkennis niet mogelijk is. Door alleen maar na te denken over wat zo aan het oppervlak van het bewust­zijn opdoemt is geen zelfkennis mogelijk; want de dingen zijn in de diepten van de ziel vaak heel anders dan in het alledaagse gewone bewustzijn. Nu willen we vandaag allereerst deze menselijke natuur eens beschouwen, om ons, vanuit een bepaalde invalshoek, een voorstelling te vormen hoe de activiteit van de onderbewuste ziele-impulsen in het menselijke wezen er eigenlijk uitziet.
Met dit soort zaken kunnen we ons natuurlijk altijd slechts op een min of meer beeldende manier bezig houden. Maar wanneer u de vele dingen die we tot nu toe binnen onze antropo­sofische beweging beproken hebben bij elkaar neemt zult u begrijpen, wat voor realiteiten zich in deze beelden willen uitspreken. Wij kunnen zeggen: De onzichtbare natuur van de mens, zijn ik, zijn astraal lichaam, zijn etherlichaam, zij werken via zijn zichtbare natuur; men zou ook kunnen zeggen dat het onzichtbare door het zichtbare werkt. - Nu is weliswaar de wijze waarop het onzichtbare via het zichtbare werkt erg ingewikkeld. Maar wanneer we stukje bij beetje de verschillende delen van dit gecompliceerde proces bestuderen, dan komen we, door deze stukjes in elkaar te passen tot een overzichtelijk beeld van het wezen van de mens. Ook dit beeld zal natuurlijk altijd onvolledig blijven, want het wezen van de mens is oneindig vertakt. Maar we kunnen toch tot een zekere voor zelfkennis deugdelijke basis van het men­senwezen komen.
Nu willen wij vandaag eens bekijken, hoe de verschillende wezensdelen van de mens op een bepaalde wijze min of meer beeldend-schematisch door het fysieke leven tot uitdrukking komen. Laten we eens aannemen dat we hier de mens hebben (zie tekenning). Ik wil nu, om de zaak aanschouwelijk te maken uitgaan van het ‘ik’, datgene, wat wij, wat de mensheid op aarde betreft, beschouwen als het bewuste. Ik wil hier eerst nog benadrukken, dat bij beelden­de weergaven zeer gemakkelijk misverstanden kunnen optreden, omdat men wat eerder gezegd is vaak tegenstrijdig ervaart met latere uitspraken. Wie deze dingen zorgvuldiger bekijkt, zal wel merken dat zulke tegenstrijdigheden in werkelijkheid niet aanwezig zijn.
Laten we eerst eens aannemen dat we te maken hebben met de ik-natuur van de mens, met dat wezensdeel van de mens dat wij ‘ik’ noemen.
Deze ik-natuur is vanzelfsprekend geheel bovenzinnelijk; zij is immers het meest bovenzinnelij­ke, dat wij in eerste instantie hebben, maar zij werkt door het zintuiglijke. Datgene, waardoor het ‘ik’ hoofdzakelijk in intellectualistische zin in de menselijke natuur zijn uitwerking heeft, is het als “Gangliensystem” aangeduide zenuwstelsel dat uitgaat van de zonnevlecht.
Schematisch kunnen we dit zenuwstelsel, dit zonne­vlechtsysteem zo (zie tekening zwart) aanduiden. Dat ontplooit een activiteit, die in eerste instantie met dat­gene, wat men in materialistisch zin zenuwleven zou kunnen noemen, niets bijzonders te maken schijnt te hebben. Toch betreft het hier het eigenlijke aangrijpingspunt voor de werkelijke ik-activiteit. Dat de mens, wanneer hij begint zichzelf occult te schouwen, het centrum van het ‘ik’ in zijn hoofd ervaart, is hier niet mee in tegenspraak, daar we immers bij het ‘ik’ van de mens te maken hebben met iets bovenzinnelijks, en het punt, waarin de mens het ‘ik’ beleeft een andere is dan het aangrijpingspunt, waardoor het ‘ik’ in de mens bij voorkeur werkt.
De betekenis van de woorden: Het ‘ik’ werkt door het aangrijpingspunt van de zonnevlecht - moeten wij ons volledig duidelijk maken. Deze betekenis is de volgen­de: Het ‘ik’ van de mens is eigenlijk met een zeer dof bewustzijn uitgerust. De ik-gedacht is iets anders dan het ‘ik’. De ik-gedachte is in zekere zin datgene wat als een golf aan de oppervlakte verschijnt in het bewustzijn, maar de ik-gedachte is niet het werkelijke ‘ik’. Het wer­kelijke ‘ik’ grijpt als een opbouwende kracht door de zonnevlecht in de hele organisatie van de mens in.
Men kan zeker zeggen dat het ‘ik’ zich verdeelt over het hele lichaam. Maar zijn belangrijkste aangrijpingspunt, waar het vooral in de menselijke ontwikkeling, in de menselijke organisatie ingrijpt, is de zonnevlecht, of beter gezegd, omdat alle vertakkingen er ook bij horen, het zenuwstelsel, dit in het onderbewustzijn levende zenuwproces, dat in dit systeem plaatsvindt. Omdat het zenuwstelsel medebepalend is voor de totale bloedsomloop, is dit ook niet in strijd met het feit, dat het ‘ik’ in het bloed zijn uitdrukking heeft. In deze dingen moet men wat er gezegd wordt heel precies nemen. Het is iets anders wanneer er gezegd wordt: Het ik grijpt door het zenuwstelsel in de opbouwkrachten en de totaliteit van de levensverhoudingen van het organisme in, dan dat er gesproken wordt over het feit dat het bloed met zijn circulatie de uitdrukking is voor het ik in de mens. De menselijke natuur is nu eenmaal gecompliceerd.
Om nu de betekenis van wat hier gezegd wordt, volledig voor de ziel te plaatsen, is het zinvol de volgende vraag voor zichzelf te beantwoorden: Hoe verhoudt zich nu eigenlijk het ‘ik’ tegenover dit zenuwstelsel en alles wat daarmee samenhangt? Hoe is nu om zo te zeggen dit ‘ik’ in de organen van het onderlijf van de mens verankerd? Het is zo, dat wanneer de mens in de normale gezonde toestand verkeert, dit ik ‘als’ vastgekluisterd (gefesselt) zit in de zonne­vlecht en alles wat daarmee samenhangt. Het is gebonden door deze zonnevlecht. Wat wil dat zeggen? Dit menselijke ‘ik’, dat in het verloop van de aarde-evolutie als een geschenk van de Geesten van de Vorm tot de mens is gekomen, was, zoals wij weten, blootgesteld aan de luciferische verzoeking. Zoals de mens dit ‘ik’ heeft, zou het eigenlijk, omdat het geïnfecteerd is door luciferische krachten, de drager van boze krachten zijn. Dat moet absoluut als waar­heid ingezien worden. Niet door wat het van nature is, is het ‘ik’ de drager van boze krachten, maar door het feit, dat het ‘ik’ door de luciferische verzoeking met luciferische krachten besmet is, is het op zichzelf de drager van daadwerkelijk boze krachten, van krachten, die door de luciferische besmetting geneigd zijn, datgene, wat het gedachtenleven van het ‘ik’ inhoudt te vervormen tot het boze. De mens kan, sinds hij een ‘ik’ gekregen heeft, denken. Wanneer er geen luciferische verzoeking was geweest, zou hij over alle dingen goed denken. Maar omdat er een luciferische verzoeking geweest is, denkt het ‘ik’ niet goed, maar luciferisch besmet, zoals dat nu eenmaal in de aarde-evolutie het geval is: geniepig, kwaadaardig. Het denkt zodanig, dat het overal zichzelf in het licht en al het andere in de schaduw zou willen zetten. Het is geïnfecteerd met alle mogelijke egoïsmen. Zo is het ‘ik’ nu eenmaal, omdat het lucife­risch besmet is. Wat nu als zenuwstelsel, als zonnevlecht in de mens leeft, is al vanuit de maanontwikkeling overgekomen en vormt in zekere zin het huis voor het ‘ik’; daar past het ‘ik’ op een bepaalde manier in. Vandaar dat het daarin gebonden, gekluisterd kan worden. En zo doet het volgende feit zich voor: Het ‘ik’ heeft door zijn luciferische besmetting voortdu­rend de neiging, zich kwaadaardig, leugenachtig te gedragen, zichzelf in het licht, het andere in de schaduw te plaatsen. Maar het wordt gekluisterd door het zenuwstelsel van het onderlijf. Daar moet het onvoorwaardelijk gehoorzamen. Door het zenuwstelsel van het onderlijf dwingen de regelmatig voortschrijdende machten, die door de Saturnus-, Zonne- en Maanont­wikkeling naar boven gekomen zijn, het ‘ik’, niet een demon in de boze betekenis van het woord te zijn. Zodat wij dus ons ‘ik’ op een zodanige manier in ons dragen, dat het gekluis­terd zit aan de organen van het onderlijf.
Nu moet u zich voorstellen dat de organen van het onderlijf op een of andere manier ongezond zouden zijn, dat zij niet in de normale toestand zouden zijn. Niet in de normale toestand zijn, betekent, niet volledig in zich willen opnemen datgene, wat geestelijk bij hen erin past, wat geestelijk bij hen hoort. Het ‘ik’ kan op een bepaalde manier vrij worden in zijn activiteit, wanneer de organen van het onderlijf niet helemaal gezond zijn. Dan kan, wanneer dit vrij worden door een bijzondere overmatige fysieke activiteit veroorzaakt wordt, de menselijke aard zich zo uiten, dat het ‘ik’ in zekere zin wordt losgelaten op de uiterlijke wereld, terwijl het anders geketend is. En wij hebben, wanneer het ‘ik’ zich dan vrij gedraagt, een situatie, waarin het optreden van de mens psychisch ziek is, doordat hij de eigenschappen van het door lucifer geïnfecteerde ‘ik’ ontvouwt; dan komen zij tevoorschijn, die eigenschappen van het ‘ik’ waarvan ik gesproken heb. Men hoeft daarom waarachtig geen materialist te worden, omdat men de gebondenheid van het geestelijke, hier dus het ‘ik’, aan de fysieke organen in het leven tussen geboorte en dood - maar in een hogere zin dan de materialist zich dat voorstelt - volledig inziet, en wanneer men ook inziet dat als het ware de mogelijkheid zich kan voor-doen dat de duivel los is, dat hij van zijn ketenen bevrijd kan zijn. In zo’n situatie hebben we te maken met een ongezonde psychische toestand.
Het hoeft niet per sé een psychisch ongezonde toestand te zijn, wanneer de vrijheid van het ‘ik’ zich gaat voordoen; er kan zich ook iets anders voordoen. Dan gaat het echter niet om een echte aandoening van het onderlijf, maar in zekere zin om een uitschakeling van zijn reguliere activiteit. Dat is bij veruit de meeste gevallen van somnambulisme het geval. Daarbij wordt het zenuwstelsel met zijn functie in het onderlijf zo geprepareerd, hetzij door de natuur zelf, hetzij door allerlei invloeden van magnetische aard, dat het het ‘ik’ niet volledig in zijn macht kan houden. Dan begint het ‘ik’ op een vrije manier met de omgeving te corresponderen. Het is dan niet ingebed in het zenuwstelsel en kan daardoor die verbindingskanalen met de wereld gebruiken, die het hem mogelijk maken, in de ruimte en in de tijd allerlei dingen vanaf een afstand te zien, wat onder normale omstandigheden in het ‘ik’, in het zenuwstelsel is ingebed, waardoor deze processen niet kunnen worden waargenomen. Het is dus belangrijk te weten: Er bestaat een zekere verwantschap tussen het somnambulisme, dat nu, ik zou willen zeggen, in een milde vorm de gewone activiteit van de wakende, aan het zenuwstelsel gebonden processen uitschakelt en bepaalde vormen van waanzin, die worden opgewekt, wanneer er sprake is van uitschakeling door deformatie, door ziekte van bepaalde organen van het onder­lijf. Een pathalogische bevlieging houdt dus altijd verband met het feit dat het ‘ik’ vrij komt, zich zogezegd bevrijd voelt van zijn ketenen en zich nu niet verbonden voelt met zijn lichaam maar met de geestelijke krachten van zijn omgeving, zoals dat ook bij waanzin het geval is. Dat is echter ook de reden, waarom er bij bepaalde vormen van waanzin juist eigenschappen optreden zoals die van arglistigheid, van leugenachtigheid, van sluwheid en listigheid, alles wat afkomstig is van luciferische infecties - de behoefte, zichzelf in het licht en al het andere in de schaduw te zetten en dergelijke.
Nu zult u begrijpen, dat de psychische contstitutie afhangt van de hele toestand van de behui­zing, waardoor het ‘ik’ gekluisterd is. Laten we, om niet de mens onmiddellijk als voorbeeld te gebruiken en minder beledigend voor het menselijke gemoed te zijn, een de vergelijking maken tussen de leeuw als een woeste vleeseter en de stier of de os. Daar is een verschil, ofschoon het bij de leeuw om een groeps-ik gaat en bij de mens om een individueel ‘ik’; maar we kunnen toch de vergelijking gebruiken. Wat is het verschil tussen de aard van de leeuw en die van de os? De leeuw is een uitgesproken vleeseter, de os is, zoals u weet in wezen een vegeta­riër. Welnu, het onderscheid bestaat hierin, dat bij de leeuw datgene wat bij hem overeenstemt met het groeps-ik, minder geketend is, dat in zekere zin door de hevige activiteit van datgene wat overeenstemt met de organen van het onderlijf, het groeps-ik vrijer is, meer losgelaten is op zijn omgeving, terwijl bij de vegetarische os het groeps-ik meer aan het onderlijf geketend is. De os leeft daarom meer in zichzelf gekeerd.
U ziet nu ook, dat het voor de mens heel zinvol is om vegetariër te worden - uiteraard alleen uit vrije wil. Want wat wordt daardoor bewerkstelligd? Juist door de vegetarische voeding wordt het onderlichaam nog geschikter gemaakt het ik vast te houden, en de mens wordt daardoor, om het paradox uit te drukken, wat zachtmoediger. Zijn boze demon gaat meer bij hemzelf naar binnen en leeft zich minder uit ten opzichte van de omgeving. Nu moet niemand zichzelf wijsmaken, dat hij daarom deze boze demon niet heeft. Hij heeft hem, maar ingesloten in zijn binnenste. Men zou dit eenvoudig experimenteel vast kunnen stellen, door een vergelij­kend onderzoek te doen hoe zich in een gegeven situatie hongerige vleeseters en hongerige vegetariërs gedragen. Men zal, wanneer men hongerig is, over het algemeen wat meer de vastgeketende loslaten; en het zou zich zeer gemakkelijk kunnen voordoen, dat juist hongerige vegetariërs, omdat zij zich aangewend hebben, de geketende door de vegetarische voeding stevig vastgeklonken te hebben, hem dan met enige woestheid loslaten. Want honger bestaat uit het feit, dat de organen van het onderlijf hun activiteit veranderen en daardoor niet in dezelfde mate het ‘ik’ kunnen ketenen als in een verzadigde toestand. Ik wil daarmee niet beweren, dat wat ik gezegd heb in absolute zin geldt, omdat immers bij de vleeseter al van nature de geketende niet zo stevig vastgeklonken zit als bij de vegetariër; maar ik zei: relatief zal de hongerig vegetariër in verhoudig tot een vegetariër in verzadigde toestand bij gelijke omstandigheden zich veel woester kunnen gedragen dan de hongerig vleeseter in verhouding tot zijn verzadigde toestand. De menselijke aard is nu eenmaal gecompliceerd, en juist wan­neer men de verhouding tussen het geestelijke en het lichamelijke in ogenschouw neemt, komt men tot bepaalde inzichten, die fundamenteel kunnen zijn voor een ware, reeële zelfkennis in het leven. In ieder geval moet gezegd worden, dat de vegetariër ervoor moet zorgen dat hij zichzelf niet te sterk ondervoedt. Want wanneer hij zich ondervoedt, zal hij zichzelf daardoor schade berokkenen, omdat hij de bewaker, de gevangenis voor zijn duivel, voor degene die met arglist, leugens enz. optreedt, verzwakt. En hij zal dan ofwel de ontketende op zijn omgeving loslaten, en de omgeving zal dan heel wat met hem te stellen hebben, of hij zal met zichzelf in de knoop komen, met zichzelf niet in het reine kunnen komen, omdat hij enerzijds voortdurend de neiging heeft, de verschillende slechte eigenschappen van het ‘ik’ uit te leven, anderzijds echter, wanneer hij goed is opgevoed, de drang heeft dit alles bij zich te houden, en zo kan het zich voordoen dat hij misschien niet met zichzelf klaar komt. Daardoor ontstaan er alle mogelijke onbevredigde zieletoestanden. Het is belangrijk dat men dat inziet.
Precies zoals het ‘ik’ zijn aangrijpingspunt heeft in het zenuwstelsel, heeft het astraal lichaam zijn aan-grijpingspunt in alle processen, die met het ruggemergzenuw-systeem (Rückemarnervensystem) samenhangen. Natuurlijk gaan de zenuwen door het hele lichaam; maar we hebben hier een tweede aan-grijpingspunt. Daarbij horen natuurlijk weer alle pro­cessen die met dit zenuwsysteem samenhangen. Dat is nog niet het zenuwstelsel van de hersenen, maar dat van het ruggemerg, dat bijvoorbeeld samenhangt met onze reflexbewegingen, en dat een regulator is van vele dingen die zich in het menselijk lichaam afspelen. En wanneer men zo spreekt, zoals ik dat nu doe, dan moet met altijd in het oog houden, dat alle processen erbij horen, die door dit zenuwsysteem geregeld worden. Nu kan de zaak weer alleen zo opgevat worden, dat het astraal lichaam ofwel ge­kluisterd is aan alles wat met het ruggemergsysteem samenhangt, of dat het door ziekte of gedeeltelijke insluimering van de processen - door magnetisme en dergelijke - vrij kan komen.
Daar hebt u een andere geketende, die zijn luciferi­sche eigenschappen, die enigszins vermengd zijn met ahrimanische eigenschappen, al tijdens de maanperi­ode heeft gekregen. Zij zijn daarom zwakker dan de luciferische eigenschappen van het ‘ik’, maar ook in het astraal lichaam zitten luciferische eigenschappen.
Wanneer u het proces, waardoor deze luciferische eigenschappen binnengeslopen zijn, voor de ziel wilt plaatsen, dan moet u bestuderen, wat in mijn ‘Wetenschap van de geheimen der ziel’ geschilderd is als het afscheiden van de maan uit de hele evolutie. Tijdens de maanontwikke­ling is deze infectie erin gekomen. Daar hebt u nog een reden waardoor de mens tot somnam­bule eigenschappen komt, tot hogere somnambule eigenschappen, die vooral aan de borstor­ganen gebonden zijn, en die al iets hogers vertegenwoordigen dan de organen van het onder­lijf; maar u hebt tegelijkertijd de mogelijkheid in te zien, dat wanneer daar iets niet in orde is, zodat het astraal lichaam niet vastgehouden kan worden, er weer iets optreedt, wat als psychisch ziekteproces, als een psychische storing op te vatten is. Dus zowel het ‘ik’ kan ontketend worden en tot verschijnselen van waanzin leiden en ook het astraal lichaam, hetgeen eveneens verschijnselen van waanzin veroorzaakt.
Wanneer het ‘ik’ ontketend wordt, dan ontwikkelt het, zoals reeds vermeld, eigenschappen als geniepigheid, sluwheid, listigheid, bedrog, zichzelf-in-het-licht-plaatsen, al-het-andere-in-de-schaduw-plaatsen enz.. Wanneer het astraal lichaam ontketend wordt, dan ontwikkelt het onbestendigheid van ideeën, discontinuerende logica, en manie-achtige toestanden of onbe-stendigheid van ideeën, melancholie en hypochondrie. En ook hier is er weer een verwant­schap tussen zulke ziekelijke verschijnselen en de overeenkomstige somnambule verschijnse­len. Met dien verstande, dat bij somnambulen de organen niet ziek, maar alleen in hun normale fysieke functies onderdrukt zijn, wat kan worden bereikt door hypnotiseurs, magnetiseurs en dergelijke.
In onze menselijke natuur moet veel geketend zijn. Wij zijn eigenlijk al in zekere zin ‘des duivels’, en alleen door het feit dat de duivel in ons geketend is door de organiserende activi­teiten van de zich ontwikkelende goddelijk-geestelijke machten, door de saturnus-, zonne- en maanontwikkeling, zijn wij relatief fatsoenlijke mensen. En eigenlijk is die aanleg tot fatsoen, als gevolg van de verschillende verzoekingen helemaal niet zo sterk in ons aanwezig. En bepaalde vormen van ontstemming, bepaalde stemmingen van van het zieleleven zijn terug te voeren op het feit, dat de mens stuit op het demonische wat in hem leeft. Al het demonische heeft te maken met het feit, dat datgene wat in hem gekentend is onketend kan worden. Wij zullen het er bij een andere gelegenheid over hebben waardoor dit demonische, dat tijdens ons leven tussen geboorte en dood eigenlijk door onze fysieke natuur geketend is, tussen de dood en een nieuwe geboorte geketend is. Want u zult wel kunnen inzien, dat wij de wereldorde wel zeer dankbaar mogen zijn, dat wij hier tussen geboorte en dood ons fysieke organime hebben; want anders hadden wij deze voor onze hogere wezensdelen noodzakelijke kerker niet gehad. - Wanneer dan de hogere wezensdelen na het afleggen van het fysieke lichaam losgelaten zijn, treden andere verhoudingen op, die we bij andere gelegenheden zullen bespreken. Ongeketend zijn zij dan ook niet.
Welnu, net zoals het astraal lichaam op deze wijze door het ruggemergsysteem en alle processen in het organische leven die daarmee samenhangen geketend is, zo is het etherlichaam door het hersensysteem met alles wat daarbij hoort geketend. Het etherlichaam heeft zijn aangrijpingspunt dus door het hersensys­teem. En ook hier kan weer hetzelfde gezegd wor­den. In ons hoofd bevindt zich de kerker voor ons etherlichaam. Toestanden van waanzin of somnam­bulisme manifesteren zich, wanneer het lichaam niet helemaal in orde is en het etherlichaam ontketend wordt. Het etherlichaam heeft nu vooral de neiging, wanneer het aan zichzelf is overgelaten, dus niet in de kerker van het hoofd is ingesloten, zich te ver­veelvoudigen, daardoor van zichzelf te vervreemden, in zekere zin over te gaan in de wereld, zich in te leven in wat anders is. Daarmee zijn die toestanden gekarakteriseerd, die zich voordoen, wanneer de gevangenisbewaarder het etherlichaam loslaat.
Hiermee heeft u dus drie mogelijkheden om psychisch ziek te worden, ook de drievoudige moge­lijkheid om los te komen van het fysieke lichaam. Met deze drie mogelijkheden moet terdege rekening gehouden worden - maar dan op een heel andere manier - , wanneer de mens door de inwijding vrij van zijn fysieke lichaam moet komen.
Waarover we tot nu toe gesproken hebben is een pathalogische manier van vrijkomen in die zin, dat de organen van het fysieke lichaam niet gezond blijven, waardoor het fysieke lichaam niet in staat is de hogere wezensdelen vast te houden. Het hersen-somnambulisme treedt nu op onder de conditie van het insluimeren van de hersenactiviteit; daardoor komt het etherlichaam vrij en ontstaan er somnambule toestanden. Bij defecten aan de hersenen kan echter de kerker de geketende - in dit geval het etherlichaam - niet meer vasthouden en dan gaat deze op eigen avontuur uit en probeert bij het opgaan in de wereld zijn ongeordende, verwarde leven te botvieren. U ziet hier dus duidelijk, dat psychische ziektebeelden in wezen toch veroorzaakt worden door een soort van vrijworden van die fysieke grondslagen, waarbij de betreffende hogere wezensdelen van de mens in het leven tussen geboorte en dood behoren.
Het etherlichaam heeft, wanneer het wordt bevrijd, vooral ahrimanische eigenschappen. In dit geval zullen nijd, afgunst, gierigheid en dergelijke zich op een versterkte ziekelijke manier uitleven; maar dat alles in samenhang met een manier van zich uitleven, dat zich in de omge­ving voltrekt, met een opgaan in de omgeving. Dit alles moet nu echter volstrekt zodanig begrepen worden, dat weliswaar het ‘ik’ min of meer zijn enige aangrijpingspunt in het zenuw­stelsel (Gangliensystem) heeft met alles wat daarmee samenhangt, het astraal lichaam in het ruggemergsysteem, maar samen met het zenuwstelsel, het etherlichaam in het hersensysteem, maar samen met het ruggemergsysteem en het zenuwstelsel. In zoverre heeft bijvoorbeeld het zenuwstelsel, omdat het immers al het onderbewust-organische verzorgt, ook met de hersenen van doen. Wanneer het zenuwstelsel een ziekteproces veroorzaakt, dat zich in de hersenen uitleeft, dan kan inderdaad ook juist het etherlichaam vrij komen. Maar de oorzaak ligt dan toch in het zenuwstelsel. Die dingen zijn nu eenmaal zeer gecompliceerd.
De huidige psychiatrie heeft nog helemaal geen handvat, deze drie vormen van psychische ziekten van elkaar te onderscheiden. De pschychiatrie zal pas dan zich verder kunnen vervol­maken, wanneer men psychische afwijkingen van elkaar zal onderscheiden, die veroorzaakt worden doordat ofwel het geketende etherlichaam, of het geketende astraal lichaam of het geketende ‘ik’ wordt losgelaten. Men zal dan op een zeer zinvolle manier de psychische ziektebeelden kunnen onderscheiden en ordenen, en het zal belangrijk zijn deze op een derge­lijke manier te kunnen ordenen.
U kunt hieruit ook opmaken, hoe zelfkennis alleen ondersteund kan worden door een indring­ende beschouwing van de gecompliceerde aard van het menselijk wezen. Inzicht kan nu eenmaal ook zijn onaangename kanten hebben. Maar kennis en inzicht behoren geen speelgoed te zijn; zij zijn de meest ernstige aangelegenheid in het leven van de mens. En degene, die al die dingen, waar het bij de menselijke natuur om gaat, weet en ook maar enigszins de wil heeft, deze dingen niet in egoïstische zin te nemen, maar objectief te denken en te doorvoelen, die heeft door deze kennis tegelijkertijd een belangrijk gezichtspunt in het genezingsproces. Zeker, men kan zwakker zijn dan het genezingsmoment; maar deze inzichten dragen er toch aan bij. Men heeft het alleen dan niet, wanneer men volledig in zijn subjectieve aard blijft steken, wanneer men daar niet uit wil komen.
Dat is het grote probleem van zulke bewegingen als de onze, dat het enerzijds noodzakelijk is, op een ernstige manier naar de hoogste inzichten te streven, en dat anderzijds niet ieder, die zich bij zo’n beweging als de onze aansluit, ook geneigd is zulke inzichten geheel objectief op te vatten, ze in de ware zin van het woord ernstig te nemen. Want ze werken juist gezondma­ken op het persoonlijke, wanneer men niet bij iedere gelegenheid op zijn eigen persoonlijkheid reflecteert, dat men niet steeds maar nadenkt over: wat voel ik, hoe gaat het met mij in de wereld, wat leeft er allemaal in mijn ziel en dergelijke, maar dat men van zichzelf loskomt en zijn aandacht richt op de algemeen menselijke aangelegenheden. Er treedt alleen een moeilijk­heid op, wanneer men zich slechts tot zichzelf wil beperken, wanneer men niet van zichzelf loskomt. Hoe meer men in staat is, van zijn eigen persoontje los te komen en het algemeen-wereldlijke probeert te begrijpen, des te meer heeft men aan inzicht en kennis ook een genees­middel.
Het zou zo verheugend zijn wanneer men dat nu juist eens zou willen geloven. Een goede gelegenheid, om de tegenovergestelde pool te zien heeft u, wanneer u een vereniging als de onze bekijkt. Het is heel natuurlijk en ook gerechtvaardigd, dat mensen, die niet gemakkelijk van zichzelf loskomen ook troost, hoop en vertrouwen in onze beweging zoeken. Maar wanneer zij niet oprecht ernaar streven van zichzelf los te komen, wanneer zij zich altijd alleen maar bezig houden met wat zij zelf aan hun hoofd hebben, wat hen zelf te harte gaat - om van andere zaken, waar behoorlijk wat mensen in onze vereniging zich mee bezig houden maar niet te spreken - , dan kan het inzicht voor hen niet dat zijn, wat het in werkelijkheid is. Men kan zich voor inzicht zo interesseren, dat het niet alleen maar een persoonlijke, maar een algemeen-menselijke aangelegenheid is. Hoe meer persoonlijke zaken meespelen, de te meer verwijdert men zich van datgene, wat juist heilzaam werkt bij het inzicht in de diepere gronden van de wereld.
Nu moet men zich juist vanuit de gezichtspunten, die we hebben opgenomen, helderheid verschaffen, hoe bepaalde impulsen in de menselijke natuur verbonden zijn met het feit, dat het psychische, het geestelijke in het somnambulisme of in de waanzin vrijkomt. - Want er is altijd een vrijworden verbonden met het opgaan in het geestelijke. Dat is echter verbonden met een zekere wellust, met een echt wellust, direct en indirect. Want het vrijgewordene, of het nu etherisch is of astraal of het ‘ik’, giet zich in zekere zin uit in de geestelijke wereld. En dit uitgieten is volstrekt met innerlijke gevoelens van zaligheid verbonden. Juist degene met een psychische afwijking ervaart bepaalde gevoelens van bevrediging in zijn afwijkende zieletoe­stand en heeft daarom zo’n moeite er afstand van te doen. En men kan iets meemaken, dat velen al ervaren hebben die zich bezig hebben gehouden met het genezen van psyschisch gestoorden: Wanneer laatstgenoemden door bekwame artsen werden behandeld, dan kwam het heel dikwijls voor, dat wanneer er genezing begon op te treden, de zieken niet meer dat vrij-zijn en opgaan in de geestelijke omgeving voelden. Zij verloren een bepaald gevoel van wellust en gelukzaligheid en begonnen de persoon te haten die hen deze gevoelens ontnomen had. Terwijl men bij anderen, die niet psychisch ziek zijn toch kan ervaren, dat zij de arts die hen geneest dankbaar zijn, is bij inspanningen die men zich voor psychisch zieken getroost heeft dikwijls het tegendeel het geval. Dat is een ervaring die u in de literatuur terug kunt vinden, want de artsen hebben steeds weer opnieuw vastgesteld, dat wanneer er genezing intreedt, of pogingen worden ondernomen om de toestand te overwinnen de wellust vermin­dert en de betrokkenen de genezer onsympathiek beginnen te vinden: Hij ontneemt hen datgene, wat zij eigenlijk prettig vinden, wat ook in het onderbewuste prettig gevonden wordt, terwijl men hetzelfde boven de bewustzijnsdrempel niet waar wil hebben.
Wanneer u deze dingen in ogenschouw neemt werpt u een blik in de diepe geheimen van de menselijke zielegesteldheid. Anderzijds zult u echter begrijpen, dat wanneer het ‘ik’ of het etherlichaam of het astraal lichaam zich in eerste instantie moeite getroost hebben, met behulp van hun fysieke werktuigen te werken, en wanneer zij dan vrij worden en nog sterk zijn, nog de vormindrukken hebben, die zijn in het fysieke hadden, dat zij dan bepaalde krachten gemak­kelijker kunnen ontvouwen dan dat die in de zieke organen ontvouwd kunnen worden. Van­daar dat dat soort zieken, die in perioden - want er bestaan abnormale zieletoestanden die zich cyclisch, in perioden voordoen - uit hun organisme treden, zeer dikwijls bespeuren, dat zij vermogens hebben, die zij anders niet bezitten. Dat heeft weer een grote bevrediging tot gevolg, en wanneer zij dan terugkeren in hun fysieke lichaam en zij een bewuste herinnering overhouden van datgene wat hen is overkomen, dan kunnen zij over deze dingen zelfs een zeer helder zelfbewustzijn hebben. In de eerste helft van de negentiende eeuw had een beroemde arts, Willis, een geesteszieke genezen, dat wil zeggen dat hij bij hem bereikt had dat hij weer verstandig over zichzelf kon denken. En deze genezen geesteszieke, die een intelligent mens was, schreef het volgende op als een soort terugblik op zijn waanzinstoestand. U zult nu datgene wat deze intellectuele waanzinnige opschreef goed begrijpen, wanneer u rekening houdt met datgene wat ik hierover heb gezegd. Het betreft hier een geesteszieke met een ziektebeeld, waarbij in zekere zin alle drie de hogere wezensdelen ontketend werden. De zieke schrijft: “Ik wacht met ongeduld op mijn aanvallen...zaligheid” - dus denkt u zich een in, op dit uittreden uit zijn lichaam wacht hij ongeduldig want hij wist, daar valt te genieten van een zekere gelukzaligheid.

“Alles leek voor mij als vanzelf te gaan; er deden zich geen hindernissen voor, noch in theorie noch in de praktijk. Mijn geheugen kreeg plotseling een zeldzaam niveau van vol­maaktheid...”

Degene, die deze dingen doorziet, weet, dat hij anders aan obstipaties van het onderlichaam heeft geleden en dat daardoor zijn geheugen vertroebeld is geweest. Op het moment, dat zijn ik was losgescheurd, was zijn geheugen in orde.

“Lange passages uit Latijnse geschriften vielen mij te binnen. Gewoonlijk kost het mij erg veel moeite om ritmische uitgangen te vinden; dan kon ik echter met hetzelfde grote gemak gedichten schrijven als proza.”

U ziet, de man beschreef zichzelf heel nauwkeurig en men kan begrijpen, dat hij op een bepaalde manier probeerde de abnormale toestand te bereiken. Men kan zoiets natuurlijk niet willekeurig, maar hij was blij, wanneer de toestand kwam, want hij had daarbij een zeer wellustig gevoel.
Dat is nu precies de moeilijkheid bij mensen met een psychische afwijking, dat men hen door de behandeling, subjectief gezien, niet tot een gelukkige, maar tot een voor hen ongelukkige stemming moet voeren en dat zij daarom daarover in werkelijkheid treurig zijn. Boven de bewustzijnsdrempel is dat natuurlijk anders, maar in werkelijkheid, in het onderbewustzijn zijn zij bedroefd, wanneer zij worden genezen; maar in het onderbewustzijn willen zij in werkelijk­heid niet genezen worden. Dat is de moeilijkheid. De ontketende of de ontketenden verweren zich met alle macht, dat zij worden losgerukt van hun zaligheid, waarin zij terecht zijn geko­men bij hun ontketening. U ziet, via deze weg laat men de materiële basis van ons fysieke bestaan recht wedervaren; maar men wordt geen materialist.
Laten we bijvoorbeeld eens aannemen, dat iemand, in hogere mate dan dat men hem daarvoor zo op het eerste gezicht aanziet, dom is; zulke mensen zijn er. Welnu, domheid is immers ook maar een stapje in de richting van een zekere abnormaliteit van de ziel, namelijk de zwakzin­nigheid. Dat kan te maken hebben met het feit dat het anders geketende etherlichaam vrij is, omdat in zekere zin de hersenen te compact zijn, niet beweeglijk genoeg functioneren. Laten we eens aannemen dat zo’n mens zich een kogel door zijn hoofd zou schieten, die hem echter niet dodelijk treft. Onder bepaalde omstandigheden kan nu voor degene die deze dingen doorziet, dat een zeer nuttige gebeurtenis lijken, voor zover het hem niet verder beschadigd heeft; want misschien wordt hij nu door de ingetreden vermindering van de compactheid van zijn hersenen intelligent. Zulke gevallen hebben zich beslist voorgedaan, dat door hoofdver­wondingen de mensen wakker gemaakt werden ten opzichte van hun vroegere toestand.
Er bestaat werkelijk binnen het bereik van het fysiek waarneembare niets, wat zo gecompli­ceerd is als de menselijke natuur; zij is het gecompliceerdste wat er op de wereld te vinden is. Men moet de mens echter werkelijk bekijken zoals ik dat nu uiteen heb gezet, wil men hem in zijn volledigheid beschouwen. Want we hebben nu gezien, dat zoals de mens met zijn hoofd voor ons staat, de activiteit van het hoofd in een bepaald verband berust op het feit, dat het etherlichaam op een goede manier in het hoofd ingevoegd is. De afwijkende activiteit ontstaat, wanneer het etherlichaam vrij komt, wanneer het ontketend wordt. Omdat de mens normaal georganiseerd is, zijn zintuiglijke organen, zijn hersenzenuwen heeft, kan het etherlichaam normale betrekkingen onderhouden met de gewoonlijke omgeving. Wat de mens door zijn bijzondere verbinding van etherlichaam en hoofd is, dat maakt hem tot de mens zoals die in het algemeen tussen geboorte en dood in de fysieke wereld aanwezig is. Wanneer we niets anders aan ons zouden dragen dan de normale inschakeling van het etherlichaam in het hoofd, dan zouden alle mensen gelijk zijn en de mens zou ook geen samenhang kunnen voelen met dat deel van zijn wezen, dat onsterfelijk is; want het hoofd is de bemiddelaar van de belevenis­sen en ervaringen, die wij in het leven tussen geboorte en dood door de zintuigen, door de hersenzenuwen kunnen hebben.
Bekijkt u dit eens in samenhang met datgene, wat ik over het verlies van het hoofd in het verloop van de reïncarnatie gezegd heb: Wat nu hoofd is, was in de incarnatie daarvoor lichaam, wat nu lichaam is wordt in de volgende incarnatie hoofd. Maar de mens heeft weet van de samenhang met zijn onsterfelijk deel, dat door geboortes en dood gaat, ook al is dit weten zonder geesteswetenschappelijke kennis alleen maar geloven. Begrijpen kan hij deze samenhang alleen door het hoofd, maar het bezit van deze kennis is alleen mogelijk door het feit, dat hij zijn ruggemergzenuwsysteem als orgaan van zijn astraal lichaam heeft. Daar worden die voorstellingen en gevoelens gevormd, die de mens met zijn onsterfelijke, met zijn bovenpersoonlijke in een wederzijdse verhouding brengen. Alles wat wij slechts voor het leven tussen geboorte en dood hebben, hebben wij door het feit, dat wij in ons organisme het aardse element, het vaste element hebben. Ik heb bij andere gelegenheden naar voren gebracht, dat we helemaal niet zo veel aan vaste stof in ons hebben, dat wij voor vijfennegentig procent een vloeistofzuil zijn. Het vaste in ons is uitermate gering - slechts vijf procent maakt er deel van uit - ; de mens is een waterzuil. Maar drager van de gewone gedachten voor het fysieke leven kan alleen dit vaste element zijn, en alleen voor zover wij doortrokken zijn van het vloeibare met zijn pulsering, weten wij van ons bovenpersoonlijke. En dit vloeibare en zijn pulsering staat weer in verband met het ruggemergsysteem, die het vloeibare en de pulsering vooral regelt. Hoe dit alles samenhangt met bepaalde dingen die ik vroeger al eens uiteen heb gezet, met het op-en-af-pulseren van de vloeistof tussen onderlichaam en hersenen, zal ik, omdat ons dat nu te ver van het huidige thema zou afleiden, morgen bespreken. De mens wordt echter door het feit, dat hij het vloeistofelement in zich heeft, niet alleen in verbinding gebracht met zijn bovenpersoonlijke, maar hij wordt daardoor ook in zekere zin in zijn persoonlijkheid gespecificeerd. Wanneer wij alleen maar hoofdmensen waren, dan zouden wij allemaal hetzelf­de denken, hetzelfde ervaren. Door het feit dat wij hart-mensen zijn, dat wij het vloeibare element, het bloed en andere sappen in ons hebben, zijn wij op een bepaalde manier al gespeci­ficeerd; want daardoor heeft de hierarchie van de engelen een aandeel in ons wezen. De hierarchie van de engelen kan in ons ingrijpen via het vloeibare element.
Een derde mogelijkheid om in ons wezen in te grijpen ontstaat doordat bij de normale samen­werking tussen de hogere wezensdelen met het systeem van zenuwcellen de mogelijkheid aanwezig is, dat het luchtvormige en alles wat daarmee samenhangt op ons werkt. Dit gebeurt door het ademhalingsproces. Maar dit is zeer gecompliceerd. Het is niet om het even, of wij hier of ergens anders ademhalen, of de ademlucht veel of weinig zuurstof, veel of weinig vocht, veel of weinig zonnewarmte en dergelijke bevat. Doordat wij de mogelijkheid in ons dragen, dat via het luchtvormige element werkingen op ons uitgeoefend worden, heeft de hierarchie van de aartsengelen de mogelijkheid op ons te werken. Alles wat op ons wezen inwerkt vanuit de hierarchie van de aartsengelen, of dat nu de normaal voortgeschreden of de achtergebleven aartsengelen zijn, werkt via een omweg door ons zenuwstelsel (Gangliensys­tem). En via deze omweg werkt ook datgene wat uitgaat van de zogenaamde volksgeesten, die immers ook tot de hierarchie van de aartsengelen horen. Wat uitgaande van de volksgees­ten op de mensen werkt, werkt op de organen die samenhangen met het zenuwstelsel. Daarom is de volksaard iets wat zo aan het bewustzijn onttrokken is, iets wat zo demonisch werkt. En het hangt om de redenen die ik heb aangeduid daarom zo sterk samen met al datgene, wat met de toestand van een bepaalde streek te maken heeft; want veel meer den men wel gelooft, is de plaatselijke toestand, het klimaat, verbonden met de werking van de hierarchie van de aarts­engelen. Het klimaat is immers niets anders dan datgene, wat langs een omweg via de lucht op de mensen werkt.
U ziet, hoe men, door de aandacht op het zenuwstelsel te richten, laat zien hoe in het onbe­wuste van de mens de impulsen van de volksziel werken. Nu zult u ook begrijpen dat, meer dan men gewoonlijk denkt, juist de volksaard met bepaalde eigenschappen van de mens samenhangt, die aan zijn zenuwstelsel gebonden zijn. Meer dan men gelooft, is namelijk het probleem van de volksaard in verband te brengen met het vraagstuk van het sexuele. Want het feit dat men tot een bepaalde volksaard hoort, berust op de zelfde organische grondslag - het zenuwstelsel - , waarop ook het sexuele berust. Dat is op een uiterlijke manier al te begrijpen door het feit dat men door geboorte bij een bepaald volk hoort, voor zover men in de moeder van een bepaald volk gerijpt wordt; in zo verre is immers al de bemiddelende rol aanwezig. Daar ziet u, door welke, om te zeggen, onderaardse zielegrondslagen juist het probleem van de nationaliteit al met het probleem van het sexuele samenhangt. En daarom is in de verschij­ningsvorm zo veel verwantschap tussen deze beide impulsen van het leven. Men hoeft alleen maar met open ogen het leven tegemoet te treden, om ontzettend veel verwantschappen te vinden tussen de manier waarop de mens zijn activiteiten op het erotische heeft, en hoe hij zich actief binnen zijn volksaard opstelt. Hiermee wordt natuurlijk niets ten voor- of nadele van het een of ander gezegd; maar zo liggen die feiten nu eenmaal. De sterkere nationale gevoelens, die vooral sterk in het onbewuste werken wanneer ze niet opgeheven worden naar het ik-bewustzijn door de nationaliteitsvraag tot een karmische vraag te maken, zoals ik dat vrij recent gekarakteriseerd heb, zijn zeer verwant met de sterkere gevoelens van sexualiteit. Men mag zulke dingen niet verdoezelen, door zich via ‘wishful thinking’ te laten verleiden tot de gedachte dat een emotionele vorm van vaderlandsliefde een echt hoogstaand gevoel is terwijl gevoelens van sexualiteit op een veel lager niveau staan; want de feiten liggen nu eenmaal zoals ik die beschreven heb.
Daardoor kun u nu ook inzien, dat het eenvoudig is de mensen in hoofd-aangelegenheden op een bepaalde manier op een lijn te krijgen. Daar zijn ze immers gelijk. Wanneer we alleen maar hoofden waren zouden we het snel met elkaar eens kunnen worden. Het is paradox om te zeggen: Waren wij alleen maar hoofden. - Maar wanneer het leven je heeft samengebracht met de meest uiteenlopende mensen, dan went men eraan te spreken in zulke paradoxe uitdruk­kingen. Zo maakte ik eens kennis - dit even tussendoor - met een heel bekende Oostenrijkse dichter, die ook filosofisch dacht en die een vreselijke angst had voor het gegeven dat de mensen steeds intellectueler werden. Hij zei: De mensen ontwikkelen zich op een zodanige manier, dat zij steeds maar intellectueler worden; tenslotte zal de rest van hun lichaam heel klein worden, volledig verkommeren en zullen ze alleen nog maar wandelende hoofden zijn. Hij zei dat in volle ernst.
Zouden we alleen maar hoofden zijn, dan zouden we het over veel zaken snel eens worden. Over datgene echter, wat moet worden begrepen door het instrument van het ruggemergsys­teem, worden de mensen het al een stuk moeilijker met elkaar eens. Daarom bestrijden zij elkaar op het gebied van de wereldbeschouwing en de religie, en op alle andere gebieden die hen met het bovenpersoonlijke verbinden. En dat zij elkaar met betrekking tot datgene waar­van ons zenuwstelsel het orgaan is bestrijden zal men vooral in deze tijd niet in twijfel trekken en ik bedoel daarmee niet de uiterlijke verschijnselen van de oorlog, maar de oorlog waarin haat tegen haat spreekt; want de uiterlijke oorlog hoeft helemaal niets te maken te hebben met datgene waarin haat tegen haat zich ontwikkelt.
Deze dingen moet zich de mensen weer bewust worden. Want alleen doordat men de mense­lijk natuur doorziet, zal een weg uit de chaos gevonden worden waarin de mensheid terecht is gekomen. We zullen morgen over deze chaos verder spreken. Maar laat ons dit duidelijk zijn: Het weten, het inzicht, dat verworven wordt over de gecompliceerde natuur van de mens, moet zo opgepakt worden, van zo’n stemming doordrongen worden, zoals ik dat eerder gekarakteriseerd heb: van een onpersoonlijke stemming.
Nu heb ik in eerste instantie onschuldige persoonlijke stemmingen gekarakteriseerd: de mensen, die met zichzelf niet klaar komen, die het steeds hebben over allerlei zaken die hun eigen hart betreffen. Maar in de wereld treffen we ook een minder onschuldige, persoonlijke of groeps-egoïstische stemming aan. De kennis van het occulte wordt niet altijd op een onbaat­zuchtige manier gebruikt, dat hebt u gezien bij de beschouwingen, die ik in de loop van deze weken naar voren heb gebracht. En men ontwikkelt al een dieper inzicht in de impulsen, die er heersen in het menselijke doen en laten, wanneer men vooral de menselijke natuur in zijn complexiteit in ogenschouw kan nemen. Want wat men over de individuele mens kan weten, hangt op zijn beurt weer samen met alles wat er zich in het intermenselijke afspeelt, zowel tussen individuen als datgene wat er zich tussen groeperingen afspeelt, in de verhoudingen die zich bij de menselijke ontwikkeling tussen de groeperingen voordoen.
Nu heb ik u erop gewezen, dat in bepaalde occulte genootschappen occulte kennis is aan-gewend om door middel van occulte impulsen op iets aan te sturen, dat geen algemeen mense­lijke doelstellingen maar groeps-egoïstsche doelstellingen omvatte. Ik heb met u erover gesproken, dat in bepaalde occulte genootschappen opvattingen heersten, hoe Europa vorm moest krijgen, hoe de vorming van Europa tot stand gebracht moest worden. Wanneer ik vandaag aan datgene, wat tot nu toe al naar voren gebracht is nog iets anders toevoeg, wat nog niet aan het voetlicht is getreden, dan doe ik dat omdat het mij zinvol lijkt, dat tenminste eens een keer ergens, ook al is het in nog zo’n klein gezelschap, datgene gezegd wordt, wat in de toekomst wel op dezelfde manier in de openbaarheid zal komen, zoals nu in de antwoord­nota aan president Wilson de opdeling van Oostenrijk verschenen is. Want wie inzicht heeft in deze dingen, die zou deze opdeling van Oostenrijk al in de negentiger jaren van de negentiende eeuw - ik wil niet nog verder teruggaan - op grond van die genoemde kaarten hebben kunnen optekenen.
Welnu, datgene wat altijd openbaar gemaakt wordt zijn fragmenten; dat stroomt in de uiterlij­ke exoterische dingen op het moment waarop men gelooft dat men ermee kan werken; het andere houdt men achter. Het is echt niet om ook maar in het minst propaganda of politiek te bedrijven, maar alleen om u feitelijke kennis mede te delen, dat ik wil spreken over dit soort dingen. Zij zijn nu eenmaal aanwezig in de wereld. Echt waar, ik houd er mij verre van iemand angst aan te willen jagen, of zo op iemand te werken dat hij klakkeloos iets van mij aanneemt, of in een of andere richting het benauwd krijgt; het gaat hier alleen om het verwerven van inzicht. andaar dat ik u graag een schets zou willen geven van de toekomstige kaart van Europa. Ik zal u globaal beschrijven hoe in bepaalde occulte gemeenschappen deze kaart eruit zag. Terwille van de snelheid, zal alles bij benadering getekend worden. Zoals gezegd, gaat het erom, wat voor gedachten men in zulke occulte gemeenschappen had over de manier waarop Europa er in de verre toekomst uit moest zien (er wordt getekend).
Het eerste waar men sterk de aandacht op richtte was de situatie in zuid Europa, de Balkan-confederatie; die zou in zekere zin als een soort buffer, als een soort wal tegen de Russische invloedssfeer moeten fungeren. Want die beschouwde men in het westen vanzelfsprekender­wijs als de andere pool, in ieder geval niet als iets waar men zich voor eeuwig mee wilde verbinden, maar als iets dat op een bepaalde manier ook iets moest zijn, wat men ook bestrij­den wil. Deze confederatie zou, omdat men het huidige koninkrijk Italië met de slavische bevolking op de Balkan en de bij Oostenrijk horende zuidslavische bevolking wil laten samen­smelten met een groot deel van het Appenijnse schiereiland, de Italiaans sprekende delen van Zwitserland, de zuidelijke delen van Oostenrijk, Kroatië, Slavonië, Dalmatië omvatten. Daarbij zou dan een deel van Griekenland komen, maar alleen het noordelijke deel. De confederatie zou ook Hogarije omvatten en de mondingen van de Donau. Dit zou de Balkan-confederatie zijn. - Ten oosten daarvan zou dan alles wat men zich als Rusland omvattend voorstelde moeten liggen. In dit landkaartenprogramma - dat zeg ik uitdrukkelijk - werd steeds, en wel heel sterk benadrukt: Hoe Polen zich ook zou gedragen, het is een wereldhistorische nood­zaak, dat dit land onder alle omstandigheden tenslotte in zijn geheel weer ingelijfd moet worden in het Russische rijk. Dat was dus van begin af aan het programma, dat Polen, inclu­sief de nu bij Pruisen horende delen weer in het Russische rijk zouden moeten worden opgeno­men. Zodat dus het Russische rijk na dit programma het huidige Polen, ook Galicië over de Slowaken heen moest omvatten. Als een zich binnenstulpende schiereiland zou al datgene zijn wat ik hier arceer. Dit zou Bukowina zijn (het wordt getekend).
Dan hebben we Frankrijk, dat, met uitzondering van de Rijnmondingen, het gebied tot aan de Rijn en het huidige Frans sprekende gedeelte van Zwitserland zou omvatten, en dat hier door de Pyreneeën en hier ongeveer zo begrensd zou zijn. Over de Scandinavische volkeren is niets bijzonders gezegd; die zou men wel een behoorlijk lange tijd met rust willen laten.
Verder zouden we dan nog hebben: Het Duits sprekende gedeelte van Zwitserland met Duitsland en de Duitse gebieden van Oostenrijk; die zouden dus dit gebied hier omvatten. En wat hier met een kleur is aangegeven, zou min of meer onder de op een of andere manier werkende invloedssfeer van het Britse rijk moeten vallen: Holland, België, de kust, Portugal, Spanje, het onderste deel van Italië - over de eilanden kan op een andere keer gesproken worden -, het zuidelijke deel van Griekenland.
Hier hebben we een kaart die duidelijk aangeeft dat datgene wat wij gisteren op het bord hebben proberen vast te leggen, al een soort termijnbetaling voor deze kaart is, want voor Midden Europa is het resultaat bij benadering hetzelfde, wanneer u deze kaart vergelijkt met datgene, wat nu al in de entente-nota aan Wilson staat. Dat is datgene wat als een ideale verdeling van Europa gegolden heeft. Om geen onrecht te doen: Rome ligt ongeveer hier en zou vanzelfsprekend bij Italië blijven. - Dat is nu niet iets, waarmee ik ook maar in het minst, ik zeg het nogmaals, iemand zou willen beïnvloeden, maar waarmee ik alleen wil zeggen, dat dit als een soort vorming van Europa, voor mij duidelijk terug te voeren is tot datgene wat in de negentiger, tachtiger jaren van de negentiende eeuw in bepaalde occulte gemeenschappen werd geleerd.
Waarom men daar de toekomstige vorming van Europa zo zag, welke redenen men daarvoor had, ook dat werd altijd uiteengezet. Tot op zekere hoogte werd uiteengezet, op welke manier en via welke wegen - vanzelfsprekend op basis van verstandige overwegingen - men voor Europa zo’n indeling wenste. Daarover zullen wij dan morgen spreken. Ik wil alleen nog vermelden dat ik hier niet iets te berde breng wat ik zelf verzonnen heb, maar iets doorgeef, wat in vele hoofden als werkzame impuls leefde, als iets waarvoor men alles in het werk moest stellen om het voor elkaar te krijgen.
Ik weet heel goed, dat men vanuit kwaadwilligheid gemakkelijk zou kunnen zeggen, dat het om een bepaalde reden ongepast is juist hier, op deze plaats zulke dingen te zeggen. Maar ik wil geen propaganda maken, ik wil noch voor oorlogvoerende noch voor neutrale staten een of ander toekomstbeeld opstellen. Ik heb hiermee in het geheel niets van doen, maar voor zover ik ze nu naar voren breng, zijn ze alleen vanuit de impulsen naar voren gebracht, die in die kringen bestonden. En we hebben daardoor een toekomstbeeld, dat is voortgekomen uit het streven bepaalde impulsen vanuit een egoïstische groepsbelang aan te wenden. Degene die door dit alles tot zijn grote schrik constateert wat er zoal van de landkaart zou verdwijnen, die mag tot zichzelf zeggen, dat het erom gaat, de aandacht te richten op algemeen menselijke opgaven. Men kan het de dingen aanzien, wanneer zij een uitvloeisel zijn van groepsegoïsti­sche interessen en hoeft ze niet als een fatum, een noodlot te beschouwen. Het meest noodlot­tig lijkt mij echter het standpunt, dat ik in zekere zin als een soort struisvogelpolitiek zou willen karakteriseren, dat zich eenvoudig voor zulke inzichten zou willen afsluiten, omdat ze onaangenaam zijn, en omdat het hier of daar eigenlijk niet toegestaan is zulke dingen te denken, omdat dat de mensen zo zou verontrusten. Natuurlijk weet ik, dat men ook hier zou kunnen zeggen: men hoort toch over zulke dingen niet te spreken, want dat kan de mensen, die hier oprecht neutraal willen zijn, verontrusten. - Maar in onze kringen zou men daar toch al boven moeten staan. Wij zouden toch moeten kunnen verdragen, de dingen te zien zoals die zich nu eenmaal in de wereld ontwikkelen. En wanneer ik deze dingen zeg, dat doe ik dat ook, omdat ik ervan uit ga, dat u verstandig genoeg bent, deze dingen ook op de juiste wijze in u op te nemen.


- - -
terug naar inhoudsopgave

Geen opmerkingen:

Een reactie posten